ECLI:NL:RBDHA:2025:15444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
25/4760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand na opschorting en voorlopige voorziening

Op 18 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van de verzoeker met ingang van 1 april 2025, na een opschorting van dat recht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand langer dan acht weken op te schorten, en dus ook niet om het recht op bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw). De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het college heeft aangekondigd de grondslag van het intrekkingsbesluit in bezwaar te willen wijzigen. In plaats van intrekking op basis van artikel 54, vierde lid, wil het college nu intrekken op basis van artikel 54, derde lid, wegens schending van de inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter concludeert dat er vooralsnog geen reden is om aan te nemen dat het gewijzigde besluit in bezwaar niet stand zal houden. De verzoeker heeft vanaf 1 april 2025 geen uitkering meer ontvangen en heeft een spoedeisend belang bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verzoeker zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij verschillende bedrijven had geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, wat relevant is voor het recht op bijstand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4760

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: M. de Weger).

Samenvatting

Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 april 2025 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) na opschorting van dat recht per die datum. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Het college heeft ter zitting aangekondigd de grondslag van het bestreden besluit in bezwaar te willen wijzigen. In plaats van het recht op bijstand per 1 april 2025 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, in te trekken is het college nu van plan dat recht op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw in te trekken wegens schending van de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond dat het bestreden besluit met deze voorgenomen grondslagwijziging in bezwaar geen stand zal kunnen houden
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 19 mei 2025 heeft het college het recht op bijstand na opschorting met ingang van 1 april 2025 ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft vanaf 1 april 2025 geen uitkering meer en beschikt zodoende niet over inkomen. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Het college heeft bij besluit van 25 maart 2025 het recht op bijstand met ingang van 1 april 2025 opgeschort en heeft verzoeker gevraagd om vóór 8 april 2025 een aantal daarin genoemde gegevens over te leggen.
4. Het college is bevoegd het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken op te schorten. Dat staat in artikel 54, eerste lid, van de Pw.
5. Het college heeft in het besluit van 19 mei 2025 verzoekers uitkering met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw per 1 april 2025 ingetrokken. Het college heeft ter zitting verklaard dat het intrekkingsbesluit op 5 juni 2025 aan verzoeker is bekend gemaakt.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het intrekkingsbesluit aan verzoeker is bekend gemaakt na het verstrijken van de in artikel 54, eerste lid, van de Pw genoemde 8 wekentermijn. Het college was niet bevoegd het recht op bijstand langer dan 8 weken op te schorten en daarom ook niet bevoegd dat recht op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw per 1 april 2025 in te trekken.
7. Het college kan deze fout in de besluitvorming echter in bezwaar herstellen. Het college heeft ter zitting aangekondigd dat ook te gaan doen en daartoe de grondslag van het intrekkingsbesluit in bezwaar te gaan wijzigen. In plaats van het recht op bijstand per 1 april 2025 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw in te trekken, wil het college in bezwaar dat recht per die datum op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw intrekken wegens schending van de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten dat het intrekkingsbesluit – na wijziging van de grondslag – in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Schending van de inlichtingenplicht levert immers een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verzoeker heeft vanaf 2022 een aantal bedrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) op zijn naam geregistreerd. Het bestaan en de registratie van die bedrijven heeft hij nooit aan het college gemeld. [1] Op 17 mei 2024 heeft hij nog de Stichting R. laten registreren. Die stichting heeft een bedrijfsauto waar eiser volgens eigen zeggen ter zitting gebruik van maakt. Voor deze auto heeft hij ook een gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd. Dit is allemaal informatie die relevant is voor het recht op bijstand. Verzoeker had het bestaan van de bedrijven en de registratie ervan aan het college moeten melden en over de bedrijfsactiviteiten en de financiering van de bedrijfsauto openheid van zaken moeten geven. Dat heeft hij niet gedaan en daarmee staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand ten tijde van belang niet kon worden vastgesteld. De mogelijkheid bestaat dat verzoeker er in bezwaar alsnog in slaagt om aannemelijk te maken dat hij ondanks de schending van de inlichtingenplicht toch een te honoreren aanspraak op (aanvullende) bijstand heeft. De voorzieningenrechter ziet echter in het dossier en wat ter zitting is aangevoerd geen aanleiding om daarop vooruit te lopen en een voorziening te treffen en wijst daarom het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Pw luidt:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, eerste lid, van de Pw luidt:
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, derde lid, van de Pw luidt:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 54, vierde lid, van de Pw luidt:
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Het gaat om de ondernemingen Fast Cleaner, Stichting Mere Pyare, Stichting Tierba en Stichting R.