ECLI:NL:RBDHA:2025:15441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
688255 / KG ZA 25-686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van GVM-lijst of afschaling risicoprofiel afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een gedetineerde, aangeduid als '[eiser]', tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiser vorderde primair zijn verwijdering van de GVM-lijst (lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico) en subsidiair een wijziging van zijn risicoprofiel. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar en acht maanden wegens deelname aan een criminele organisatie en andere ernstige misdrijven. Hij verbleef sinds mei 2019 in detentie en was op de GVM-lijst geplaatst met een hoog risicoprofiel, gebaseerd op de beoordeling van een Operationeel Overleg (OO) waarin zijn situatie regelmatig werd besproken.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eiser zich niet kon verenigen met de handhaving van zijn GVM-status, die was gebaseerd op een rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) waarin werd gesteld dat er een liquidatiegevaar aanwezig was. De eiser voerde aan dat er geen concrete informatie was die deze dreiging onderbouwde en dat hij nooit betrokken was geweest bij incidenten tijdens zijn detentie. De Staat verweerde zich door te stellen dat de beslissing van de selectiefunctionaris om de GVM-status te handhaven, gerechtvaardigd was op basis van de beschikbare informatie en de risico-inschatting van het OO.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de selectiefunctionaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de eiser op de GVM-lijst te handhaven. De rechter benadrukte dat de beoordeling van de selectiefunctionaris een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt en dat de eiser niet had aangetoond dat deze beslissing onrechtmatig was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 688255 / KG ZA 25-686
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2025
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de P.I. [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de op 31 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is verdachte in het [proces] en wordt ervan verdacht deel uit te maken van het Criminele Samenwerkings Verband (hierna: CSV) van [naam] . In eerste aanleg is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar en acht maanden wegens het deelnemen aan een criminele organisatie, het medeplegen van het voorbereiden van moord en het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Het OM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. De hoger beroep procedure loopt momenteel nog. In het hoger beroep zullen medeverdachten over en weer in elkaars procedure worden gehoord.
2.2.
Sinds mei 2019 verblijft [eiser] in detentie, laatstelijk in de P.I. [plaats] . Op 12 juni 2019 is [eiser] voor het eerst in het Operationeel Overleg (hierna: OO) besproken. De selectiefunctionaris heeft [eiser] conform het advies van het OO geplaatst op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna: GVM-lijst) met het risicoprofiel ‘hoog’. Hiertoe is besloten op basis van de criteria A ((risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf) (hierna: vluchtgevaar) en C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde) (hierna: liquidatiegevaar) zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire). De GVM-status van [eiser] is vervolgens elk halfjaar besproken in het OO.
2.3.
De meest recente rapportage over [eiser] van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: GRIP) is van 21 november 2024. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“ [eiser] behoort tot het Criminele Samenwerkingsverband (CSV) van [naam] (…) en heeft daar een belangrijke rol. [eiser] heeft jarenlang in het buitenland onder de radar kunnen leven (heeft daar contacten op heel hoog niveau) om uit handen van de Nederlandse Justitie te blijven. (…) Het CSV [naam] beschikt over een nietsontziende gewelddadige mentaliteit en kan beschikken over veel middelen. Gelet op zijn positie binnen het CSV van [naam] is het voorstelbaar dat er een dreiging op hem rust. Echter concrete informatie over een dreiging is er niet. Op dit moment blijkt niet dat er een dreiging van hem uitgaat, maar gezien het niveau waarop hij functioneert, kan dat wel verondersteld worden. Er is voor zover bekend geen informatie dat [eiser] gevaar zou lopen. [eiser] wordt gezien als de rechter hand van [naam] . Hij was de overleg partner in alle zaken voor [naam] . Dit blijkt uit verklaringen en ontcijferde PGP berichten. [eiser] had contact met en/of stuurde schutters aan ten behoeve van liquidaties.
(…)
Informatie OM november 2024
In het hoger beroep heeft de tweede regieronde in september / oktober 2024 plaatsgevonden. In verschillende zaken in het [proces] zijn de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen toegewezen. In ieder geval gaan de medeverdachten in elkaars zaken als getuigen gehoord worden. In december 2024 is er in de zaak van [eiser] een pro forma zitting, waarna vanaf februari 2025 mogelijk een aanvang kan worden gemaakt met de inhoudelijke behandeling. Er zijn wel zittingsblokken vastgesteld voor 2025, maar een inhoudelijke planning hiervan is nog niet vastgesteld, dat is mede afhankelijk van ontwikkelingen in de zaken van medeverdachten.”
2.4.
Meest recent is [eiser] besproken in het OO van 11 juni 2025, met als uitkomst dat zijn plaatsing op de GVM-lijst wordt gehandhaafd met risicoprofiel ‘hoog’. In het verslag van het OO is onder meer te lezen:
“In het hoger beroep is de fase van inhoudelijke behandeling aangebroken, momenteel voornamelijk bestaand uit het horen van getuigen. (…) Het liquidatiegevaar is nog altijd aanwezig. Om die reden wordt de GVM-hoog status van betrokkene verlengd met indicatie C.”
Momenteel staat [eiser] uitsluitend nog op basis van indicator C (liquidatiegevaar) op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’. Aan [eiser] zijn in verband met zijn plaatsing op de GVM-lijst diverse toezichtmaatregelen opgelegd.
2.5.
[eiser] heeft op 18 juni 2025 een klaagschrift ingediend bij de Commissie van Toezicht over de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen . Op 22 juli 2025 heeft de beklagcommissie uitspraak gedaan waarin is geoordeeld dat de beslissing van de directeur van de P.I. over de op te leggen toezichtmaatregelen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
2.6.
[eiser] kan zich niet verenigen met de beslissing over zijn GVM-status en is daarom dit kort geding gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – primair de Staat te bevelen om [eiser] binnen 48 uur na dit vonnis van de GVM-lijst te (doen) verwijderen en subsidiair de Staat te bevelen om binnen 48 uur na dit vonnis het risicoprofiel te (doen) wijzigen.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De enige onderbouwing voor de beslissing tot handhaving op de GVM-lijst is de GRIP-verslaglegging van 21 november 2024 waarin enkel is opgenomen dat het liquidatiegevaar altijd nog aanwezig is. Er is niet vermeld op basis van welke informatie wordt aangenomen dat (nog steeds) sprake is van een actueel concreet risico op liquidatie. In het GRIP-rapport van 21 november 2024 is vermeld dat dreiging jegens [eiser] voorstelbaar is en dat een dreiging vanuit [eiser] verondersteld kan worden, maar dat concrete informatie over een dreiging er niet is en dat geen informatie bekend is waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] gevaar zou lopen. In ieder GRIP-rapport inzake [eiser] is vermeld dat geen (actuele en concrete) informatie beschikbaar is omtrent een liquidatiedreiging. [eiser] is tijdens zijn verblijf in hechtenis nooit betrokken geweest bij (gewelds)incidenten, op grond waarvan ook kan worden aangenomen dat geen sprake is van liquidatiedreiging jegens hem. Door het ontbreken van actuele, betrouwbare en concrete aanwijzingen voor een liquidatiegevaar, handelt de Staat onrechtmatig jegens [eiser] door hem desondanks op de GVM-lijst te handhaven met indicator C.
3.3.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering voert [eiser] aan dat uit de stukken niet valt op te maken waarom niet kan worden volstaan met plaatsing in de categorie ‘verhoogd’, terwijl [eiser] wel een niet te miskennen belang heeft bij verlaging van het risicoprofiel.
3.4.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Gelet daarop is de burgerlijke rechter, en in dit geval de voorzieningenrechter, bevoegd. De vordering van [eiser] gaat over de beslissing van de selectiefunctionaris om de plaatsing op de GVM-lijst te handhaven, dan wel om het risicoprofiel van [eiser] niet te verlagen. [eiser] is ontvankelijk in dit kort geding, omdat er voor hem geen andere rechtsgang openstaat om de door hem gevorderde verwijdering van de GVM-lijst of verlaging van het risicoprofiel te bewerkstelligen.
4.2.
In de Circulaire is bepaald dat de selectiefunctionaris, namens de Minister van Justitie en Veiligheid, besluit of een gedetineerde op de GVM-lijst wordt geplaatst en welk risicoprofiel wordt toegekend. De selectiefunctionaris doet dit na bespreking van de gedetineerde in het OO. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband dat de gevaarzetting vanuit de gedetineerde in kaart brengt, beoordeelt en op grond daarvan adviseert over de categorisering van de dreiging, de plaatsing van de GVM-gedetineerde en de noodzakelijke (toezicht)maatregelen. Het OO bestaat onder andere uit de selectiefunctionaris, een directeur van een P.I., een specialist van het GRIP en vertegenwoordigers van het OM. In het OO wordt informatie rondom GVM-gedetineerden van de PI, het GRIP, de politie en het OM besproken. Het OO maakt een risico-inschatting van de gedetineerde en adviseert daarover. Een gedetineerde op de GVM-lijst wordt in ieder geval iedere zes maanden opnieuw besproken in het OO.
4.3.
Als de selectiefunctionaris heeft besloten een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen dan stelt de directeur van de P.I. de gedetineerde daarvan op de hoogte. Daarbij besluit de directeur zelfstandig of (en welke) toezichtmaatregelen aan de gedetineerde worden opgelegd.
4.4.
Aan de selectiefunctionaris komt bij de beslissing om een gedetineerde te plaatsen of te handhaven op de GVM-lijst een grote mate van beoordelingsvrijheid toe, zodat de beslissing van de selectiefunctionaris door de voorzieningenrechter in kort geding slechts marginaal getoetst kan worden. Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet tot de beslissing heeft kunnen komen om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen, althans te handhaven. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de selectiefunctionaris niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om plaatsing van [eiser] om de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ te handhaven. De plaatsing van [eiser] om de GVM-lijst is dan ook niet onrechtmatig. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De meest recente beslissing van de selectiefunctionaris strekkende tot (het handhaven van) plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ is van 11 juni 2025 en is (uitsluitend) gebaseerd op criterium C (liquidatiegevaar). In het GRIP rapport van 21 november 2024 is te lezen dat het gaat om zowel dreiging jegens [eiser] als om dreiging vanuit [eiser] . In het verslag van OO van 11 juni 2025 is te lezen
“het liquidatiegevaar is altijd nog aanwezig”.Op basis van dit laatste verslag stelt [eiser] dat het enkel gaat om dreiging jegens hem en niet vanuit hem. De Staat heeft dit weersproken en aangevoerd dat het gaat om liquidatiegevaar jegens én vanuit [eiser] . [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toegelicht waaruit blijkt dat het enkel zou gaan om liquidatiegevaar jegens hem. In het OO verslag van 11 juni 2025 wordt immers geen onderscheid gemaakt, waardoor niet valt in te zien waarom één van de aspecten niet (meer) aan de orde zou zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het zodoende om liquidatiegevaar jegens én vanuit [eiser] .
4.6.
Uit het verslag van het OO van 11 juni 2025 blijkt dat de status van [eiser] is gehandhaafd op ‘hoog’ vanwege een nog altijd aanwezig liquidatiegevaar. Volgens [eiser] is er nooit informatie geweest waaruit een concrete liquidatiedreiging volgt en is er inmiddels ruim zes jaar verstreken zonder dat andere informatie is ontvangen dan de risico-inschatting die is gemaakt (in 2019).
4.7.
Op grond van de Circulaire maakt het OO een inschatting van de kans op en de impact van de dreiging(en) met betrekking tot de GVM-criteria. Hierbij maakt het OO een individuele belangenafweging waarbij de levensloopbenadering van de gedetineerde centraal staat en waarbij ook andere aspecten worden gewogen zoals het strafrestant, aspecten van de sociale omgeving in de buitenwereld, de criminele carrière, eventuele incidenten tijdens detenties, beschikbare financiële middelen, het netwerk van de gedetineerde, de hiërarchische positie, en de rol en status binnen een (criminele) organisatie en/of samenwerkingsverband. [1] De in de Circulaire gegeven opsomming is richtinggevend en niet limitatief. Op basis van de aangeleverde informatie van de betrokken PI, het GRIP en/of OM maakt het OO een professionele inschatting in welke categorie de kans en impact van de dreiging(en) daarvan moeten worden ingedeeld en brengt daarna het advies uit.
4.8.
[eiser] is veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie, het medeplegen van het voorbereiden van moord en het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Hoewel [eiser] weerspreekt dat hij, zoals het OM stelt, de rechterhand is van [naam] , is in deze procedure niet weersproken dat hij behoort tot het CSV van [naam] . Het OO heeft ten aanzien van [eiser] een risico-inschatting gemaakt en geoordeeld dat het liquidatiegevaar nog steeds aanwezig is. Hoewel niet met zoveel woorden opgenomen in de rapportage van het OO, heeft de advocaat van de Staat erop gewezen dat het OO bij haar advisering belang heeft gehecht aan de procesfase van de strafzaak van [eiser] en zijn verwevenheid met CSV-zaken, zoals ook vermeld in de GRIP-rapportage van 21 november 2024. Op basis daarvan heeft de selectiefunctionaris besloten tot handhaving van plaatsing van [eiser] op de lijst met risicoprofiel ‘hoog’, ondanks dat (momenteel) concrete informatie over dreiging ontbreekt. Gelet op hetgeen ten grondslag ligt aan het oordeel van de selectiefunctionaris kan, in het licht van de in de Circulaire opgenomen beoordelingscriteria (zie onder 4.7.), niet worden geoordeeld dat deze niet in redelijkheid tot de genomen beslissing heeft kunnen komen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het CSV waarvan [eiser] kennelijk deel uitmaakt en de feiten waar hij in eerste aanleg voor is veroordeeld grote maatschappelijke impact hebben net als het gehele strafproces waar hij onderdeel van is en alle gebeurtenissen die daarmee samenhangen. De voorzieningenrechter weegt voorts mee dat de beslissing van de selectiefunctionaris is gebaseerd op het zwaarwegend advies van het OO, wat een deskundig en gezaghebbend overlegorgaan is. In het OO is gebundelde specialistische kennis en ervaring aanwezig, waar in casu naar het oordeel van de voorzieningenrechter op vertrouwd mag worden. Dat [eiser] zich, zoals hij zelf stelt, afgelopen periode goed gedraagt in detentie, maakt voorgaande niet anders.
4.9.
Dat, zoals [eiser] stelt, meerdere gedetineerden in de [proces] strafzaak
nietop de GVM-lijst staan, maakt niet dat de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst onrechtmatig is. De voorzieningenrechter kan niet nagaan of dat werkelijk zo is en, zo ja, wat de overwegingen daartoe zijn geweest. De beoordeling van die zaken ligt hier in deze procedure niet voor.
4.10.
Voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ te handhaven. Dit betekent dat zowel de vordering van [eiser] tot verwijdering van de GVM-lijst, als zijn vordering tot afschaling van het risicoprofiel dient te worden afgewezen.
4.11.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten voor zover deze niet zijn voldaan vanaf de vijftiende dag na een gedaan verzoek tot betaling van de proceskosten;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.3 van de Circulaire