ECLI:NL:RBDHA:2025:1543
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning voor studie en beoordeling van gezinsleven onder artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'studie' beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 8 maart 2024 de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn vergunning. Eiser was afgemeld door zijn onderwijsinstelling wegens onvoldoende studievoortgang en heeft geen zienswijze ingediend op het voornemen van de minister om de vergunning in te trekken.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij een serieuze relatie heeft en van plan is te trouwen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd heeft geacht met dit artikel.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.