ECLI:NL:RBDHA:2025:1543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
AWB24/16036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning voor studie en beoordeling van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'studie' beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 8 maart 2024 de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn vergunning. Eiser was afgemeld door zijn onderwijsinstelling wegens onvoldoende studievoortgang en heeft geen zienswijze ingediend op het voornemen van de minister om de vergunning in te trekken.

De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij een serieuze relatie heeft en van plan is te trouwen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd heeft geacht met dit artikel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/16036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘studie’.
1.1.
De minister heeft de verblijfsvergunning in het besluit van 8 maart 20204 (het primaire besluit) ingetrokken. In het bestreden besluit van 10 september 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking gebleven.
2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025, samen met zaaknummer
AWB 24/16037, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiser is bij besluit van 13 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘studie’.
5. Met ingang van 1 september 2023 heeft de onderwijsinstelling eiser afgemeld wegens onvoldoende studievoortgang.
6. De minister heeft eiser op 4 januari 2024 laten weten voornemens te zijn om zijn verblijfsvergunning in te trekken en een terugkeerbesluit op te leggen. Eiser heeft naar aanleiding van dit bericht geen zienswijze ingediend.
7. Met het primaire besluit heeft de minister de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken omdat eiser niet meer voldoet aan de beperking van de vergunning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
8. Met het bestreden besluit heeft de minister eisers bezwaar ongegrond verklaard en de intrekking van de verblijfsvergunning gehandhaafd. Eiser voldoet met ingang van 1 september 2023 niet meer aan de beperking van de vergunning omdat hij op die datum is afgemeld door de Hanzehogeschool Groningen en hij niet meer studeert aan een door de minister erkende onderwijsinstelling. Volgens de minister leiden de familieomstandigheden die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet tot een ander besluit, omdat de beoordeling of bij een student sprake is van verschoonbare redenen op grond van persoonlijke omstandigheden aan de onderwijsinstelling is. Voor zover eiser verblijf beoogt op grond van een ander verblijfsdoel, kan hij daarvoor een nieuwe aanvraag indienen. Tot slot is de minister van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser heeft gesteld dat hij van plan is om in september 2024 met zijn Nederlandse partner te trouwen, maar op basis van wat eiser heeft aangevoerd, kan geen gezinsleven worden aangenomen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt het besluit om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de minister de verblijfsvergunning intrekken?
11. Eiser voert aan dat hij bezig is met een businessplan voor een bedrijf dat hij in Nederland wil gaan starten. Verder voert eiser aan dat hij een serieuze relatie heeft met een Nederlandse partner en dat zij van plan zijn om in januari 2025 te gaan trouwen. Na het huwelijk willen zij gaan samenwonen.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft weersproken dat hij met ingang van
1 september 2023 niet meer studeert aan een door de minister erkende onderwijsinstelling en daarom niet meer voldoet aan de beperking van zijn verblijfsvergunning.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet is gebleken dat de intrekking van de verblijfsvergunning leidt tot schending van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet onderbouwd of geconcretiseerd dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De enkele stelling van eiser dat hij een relatie heeft met een Nederlandse partner en dat zij van plan zijn om te gaan trouwen, is daartoe niet voldoende. De minister heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen, als hij verblijf wil voor een ander verblijfsdoel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.