ECLI:NL:RBDHA:2025:15390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/687411 / KG ZA 25-620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en schorsing van zorgregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die op 7 augustus 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vader nakoming van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, vastgesteld in een eerdere beschikking van 31 oktober 2022. De moeder vordert daarentegen schorsing van deze zorgregeling, onder andere vanwege zorgen over de veiligheid van het kind. De ouders zijn van 2016 tot 2024 getrouwd geweest en hebben samen een minderjarige, geboren in 2017. De vader stelt dat de moeder de zorgregeling stelselmatig niet naleeft, terwijl de moeder beweert dat het kind zich onveilig voelt bij de vader en dat er sprake is van mishandeling en seksuele handelingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juli 2025 zijn beide ouders met hun advocaten verschenen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om de status quo te handhaven, gezien de aangifte van de moeder en de lopende politieonderzoeken. De vorderingen van beide ouders zijn afgewezen, en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de voorzieningenrechter de urgentie van de zaak heeft erkend, maar onvoldoende gronden heeft gevonden om de zorgregeling te schorsen of te hervatten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/687411 / KG ZA 25-620
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2025
in de zaak van
[de vader]in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. A.K. Ramdas in Barendrecht,
tegen:
[de moeder]in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Ramsaroep in Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk ‘de vader’ en ‘de moeder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties en een eis in reconventie;
- de akte houdende een vermeerdering van eis in reconventie;
- de namens de vader overgelegde aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juli 2025, waarbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat en F. el Haji als tolk, en de moeder met haar advocaat en G.M.A. Alharbir als tolk. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en dat wat op de zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder zijn getrouwd geweest van [dag 1] 2016 tot [dag 2] 2024. Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] . De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 31 oktober 2022 van deze rechtbank is bepaald dat [minderjarige] bij de vader zal zijn:
- iedere woensdag uit school tot 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt uit school en de moeder [minderjarige] ophaalt bij de vader of een in overleg met [instelling 1] te bepalen neutrale plek; en
- eenmaal per veertien dagen een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur, met een overnachting, waarbij de vader [minderjarige] bij aanvang ophaalt bij de moeder of een in overleg met [instelling 1] te bepalen neutrale plek en de moeder [minderjarige] na afloop bij de vader of een in overleg met [instelling 1] te bepalen neutrale plek ophaalt.
2.3.
Op 18 juli 2025 is de moeder een bodemprocedure gestart voor wijziging van de zorgregeling, onder zaak- en rekestnummer C/09/688805 / FA RK 25/5498.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert – zakelijk weergegeven – nakoming van de door de rechtbank in de beschikking van 31 oktober 2022 vastgestelde omgang tussen [minderjarige] en de vader, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat de moeder daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-, zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. Sinds de zorgregeling in de beschikking van 31 oktober 2022 is vastgesteld voert de moeder deze regeling stelselmatig niet of slechts gedeeltelijk uit. Het valt de vader op dat [minderjarige] telkens op woensdag, de dag waarop de omgang met de vader is, door de moeder wordt ziekgemeld. In de weekenden zegt de moeder dat [minderjarige] niet met de vader mee wil gaan en weigert zij hem mee te geven. Al langere tijd werkt de moeder omgang tussen [minderjarige] en de vader tegen, bijvoorbeeld door de vader te beschuldigen van mishandeling van [minderjarige] . In 2022 is er begeleiding vanuit [instelling 1] ingezet, waaruit geen enkele aanwijzing van mishandeling of verwaarlozing bleek. Het bleek toen juist dat de omgang goed verliep en de vader zorgzaam was. [minderjarige] heeft weliswaar zijn angst voor de vader geuit, doch dit kan evenzeer zijn ingegeven door de wantrouwende houding van de moeder. De vader heeft in reactie op de stelling van de moeder dat hij [minderjarige] als straf zou hebben kaalgeschoren, op de zitting aangegeven dat hij zelf kapper is geweest en het haar van [minderjarige] juist op zijn eigen verzoek kort heeft geknipt/geschoren – net zo kort als zijn eigen haar – doch zeker niet kaal geschoren. De moeder plaatst [minderjarige] in een loyaliteitsconflict door negatieve uitlatingen of suggesties.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten totdat in de bodemprocedure een andersluidende beslissing is gegeven, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast vordert de moeder bij vermeerdering van eis de vader te gebieden zijn volledige medewerking te verlenen aan het starten en laten voortduren van alle hulpverlening via [instelling 2] die noodzakelijk wordt geacht voor [minderjarige] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat de vader daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-, dan wel vervangende toestemming te verlenen voor het starten en laten voortduren van alle hulpverlening via [instelling 2] die noodzakelijk wordt geacht voor [minderjarige] , zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.5.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] voelt zich ongelukkig en onveilig als hij naar de vader moet en wordt daar fysiek ziek van; hij krijgt last van buikpijn, diarree en overgeven. De vader heeft [minderjarige] geslagen toen hij zich had misdragen en heeft hem als straf kaalgeschoren. Daarnaast is er sprake geweest van seksuele handelingen, waarvan de moeder aangifte heeft gedaan. [minderjarige] wil op woensdag niet naar school, omdat hij na school naar de vader moet. Omdat [minderjarige] dan vaak buikpijn heeft, heeft de moeder hem laten onderzoeken bij de huisarts en het ziekenhuis, maar daar is niks uitgekomen. De arts heeft [minderjarige] doorverwezen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin en [instelling 2] . De vader weigert zijn toestemming te geven voor hulpverlening via [instelling 2] .
3.6.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Aangezien de vorderingen van de ouders nauw met elkaar samenhangen worden ze hierna gezamenlijk besproken.
in conventie en in reconventie
Spoedeisendheid
4.1.
Deze zaak heeft een spoedeisend karakter nu er op dit moment al langere tijd, ondanks de vastgestelde zorgregeling, geen contact is tussen [minderjarige] en de vader. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de vader en de moeder, die strekken tot nakoming dan wel schorsing van de zorgregeling, dan ook inhoudelijk behandelen.
Zorgregeling
4.2.
Het is duidelijk dat [minderjarige] in een enorm krachtenveld tussen de ouders zit. De moeder heeft aangifte gedaan van mishandeling en seksueel misbruik, althans seksueel getinte handelingen door de vader. Als gevolg hiervan zal [minderjarige] door de politie worden verhoord. Beide ouders verzoeken de voorzieningenrechter om in te grijpen: de vader, door hervatting van de zorgregeling op straffe van een dwangsom te vorderen, en de moeder, door een schorsing van de zorgregeling te vorderen.
4.3.
De voorzieningenrechter is enerzijds van oordeel dat de moeder tot op heden haar beschuldigingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Anderzijds is de voorzieningenrechter van oordeel dat er, gelet op het huidige krachtenveld, te veel druk op [minderjarige] zou komen te liggen als de zorgregeling met de vader op korte termijn wordt hervat. In deze situatie kiest de voorzieningenrechter in het belang van [minderjarige] voor handhaving van de status quo, wetende dat er op niet al te lange termijn een zitting in de bodemprocedure zal worden gepland en dat [minderjarige] ook door de politie verhoord zal worden. Voor de voorzieningenrechter is duidelijk dat dit betekent dat de vader [minderjarige] nog langer zal moeten missen, maar in deze situatie is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de minst slechte optie.
Hulpverlening via [instelling 2]
4.4.
De voorzieningenrechter vindt het van belang dat er eerst duidelijkheid komt over de aangifte van de moeder voordat er hulpverlening wordt ingezet, zodat voor de hulpverlening duidelijk is waar aan moet worden gewerkt. Als blijkt dat er uit het verhoor bij de politie geen indicaties naar voren komen over mishandeling danwel seksueel misbruik door de vader, dan is er mogelijk sprake van andere onderliggende problematiek, waarbij de angsten van [minderjarige] mogelijk verband houden met een loyaliteitsconflict. Als er uit het verhoor wel zorgen over [minderjarige] ’s fysieke en seksuele veiligheid bij de vader komen, dan moet de hulpverlening daarop zien.
Conclusie
4.5.
De voorzieningenrechter kiest er bewust voor om geen van de vorderingen van de ouders toe te wijzen. Aan de ene kant ziet de voorzieningenrechter dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de zorgregeling op korte termijn wordt hervat, aan de andere kant is er onvoldoende grond om de zorgregeling te schorsen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat van toewijzing van het een dan wel het ander een verkeerd signaal uit zou kunnen gaan naar de ouders en andere betrokkenen, terwijl het oordeel slechts inhoudt dat de status quo moet worden gehandhaafd.
Proceskosten
4.6.
In de omstandigheid dat het hier om een familierechtelijke procedure gaat, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij (zowel in conventie als in reconventie) de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Olland en in het openbaar uitgesproken op
7 augustus 2025.
PMA