In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Eiser had op 22 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juli 2024, waarin het Uwv had bepaald dat hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Op 11 juni 2025 heeft eiser beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door het Uwv is overschreden en dat er geen beslissing is genomen op het bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft bepaald dat het Uwv binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het Uwv de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat het Uwv de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer op 20 augustus 2025.