ECLI:NL:RBDHA:2025:1529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op grond van familie- en privéleven

In deze zaak heeft eiser op 17 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van familie- en privéleven. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 5 oktober 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 30 oktober 2023 bezwaar aangetekend. Vervolgens heeft eiser de minister op 31 oktober 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en op 21 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn bezwaarschrift tijdig ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast heeft de rechtbank een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat de minister meer dan 42 dagen na de ingebrekestelling geen besluit heeft genomen. Voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, moet de minister een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, voor de door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Eiser heeft op 17 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf op grond van familie- en privéleven.
2. Bij besluit van 5 oktober 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen.
3. Eiser heeft op 30 oktober 2023 bezwaar aangetekend tegen dit besluit.
4. Bij brief van 31 oktober 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser heeft vervolgens op 21 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
6. Eiser heeft verzocht om een vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

7. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
8. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
9. Het bezwaarschrift is ingediend op 30 oktober 2023. De minister moet uiterlijk beslissen binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Eiser heeft de minister op 31 oktober 2024, dus na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
10. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
11. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. De rechtbank heeft de minister verzocht een verweerschrift in het digitale dossier in te dienen. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij de minister. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op het bezwaar van eiser.
12. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
13. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister krijgt acht weken de tijd om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
15. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.