ECLI:NL:RBDHA:2025:1527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.47465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak hebben eisers op 21 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinsleden in het kader van nareis. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 3 april 2024 afgewezen. Eisers hebben hiertegen op 18 april 2024 bezwaar aangetekend en de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Op 28 november 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twaalf weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Eisers hebben op 21 juni 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinsleden in het kader van nareis.
2. Bij besluit van 3 april 2024 heeft de minister de aanvraag van eisers afgewezen.
3. Eisers hebben op 18 april 2024 bezwaar aangetekend tegen dit besluit.
4. Bij brief van 12 november 2024 hebben eisers de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Eisers hebben vervolgens op 28 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
6. Eisers hebben verzocht om een vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

7. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
8. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
9. Het bezwaarschrift is ingediend op 18 april 2024. De minister moet uiterlijk beslissen binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Eisers hebben de minister op 12 november 2024, dus na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
10. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
11. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de minister. De minister heeft in het verweerschrift aangegeven dat de aanvraag van eisers naar verwachting in februari 2025 in behandeling te nemen. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen twaalf weken na dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eisers.
12. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
13. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. De minister krijgt twaalf weken de tijd om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
15. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.