ECLI:NL:RBDHA:2025:15192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van asielzoeker uit Nigeria

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting naar Nigeria. De minister van Asiel en Migratie heeft op 7 augustus 2025 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 10 augustus 2025 zal worden uitgezet. Verzoeker heeft op 8 augustus 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft bepaald dat de uitzetting niet achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, gezien de spoedeisendheid van de situatie.

Verzoeker voert aan dat hij een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend en dat hij de uitkomst daarvan in Nederland wil afwachten. Hij heeft een rapport van LGBT Asylum Support overgelegd ter onderbouwing van zijn seksuele gerichtheid en de vrees voor vervolging bij terugkeer. De minister stelt echter dat verzoeker geen relevante nieuwe feiten heeft aangedragen die de uitzetting kunnen tegenhouden. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen nieuwe feiten heeft gepresenteerd die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel trekken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, en is op 9 augustus 2025 aan partijen medegedeeld. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37235

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen de feitelijke uitzetting.
1.1.
Verweerder heeft op 7 augustus 2025 aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 10 augustus 2025, om 14:40 uur, per vliegtuig uitgezet zal worden naar zijn land van herkomst Nigeria. Verzoeker heeft op 8 augustus 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 8 augustus 2025 met toepassing van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaald dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege wordt gelaten.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Na kennisname van de stukken en gelet op het feit dat verzoeker op 10 augustus 2025 om 14:40 uur uitgezet wordt naar Nigeria, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter.

2. Verzoeker voert aan dat hij een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend waarvan hij de uitkomst in Nederland wil afwachten. Verweerder moet beoordelen of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verzoeker heeft een rapport van LGBT Asylum Support overgelegd dat zijn seksuele gerichtheid onderbouwt en daarmee een elementaire onderbouwing vormt voor zijn gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade bij terugkeer.
3. Verweerder stelt dat de voorlopige voorziening moet worden afgewezen en verwijst naar het besluit van 8 augustus 2025 waarin volgens hem afdoende gemotiveerd is dat verzoeker geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht. Het rapport van LGBT Asylum Support heeft verzoeker pas na zijn gehoor opvolgende aanvraag overgelegd. De inhoud hiervan verandert volgens verweerder niets aan het oordeel in het 3.1 Vb-besluit.
4. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het bezwaar van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.1.
De mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting, is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar mogelijk als de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet een vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als beschreven in het arrest Bahaddar. [1]
4.2.
Verzoeker heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen uitzetting kan worden uitgegaan. Dat verzoeker een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, betekent niet dat de uitzetting niet door kan gaan. Uit artikel 3.1, tweede lid, van het Vb volgt dat het indienen van een asielaanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij sprake is van één van de uitzonderingssituaties. Verweerder heeft een 3.1 Vb-besluit genomen waarin hij heeft overwogen dat de uitzetting niet achterwege blijft, omdat sprake is van één van deze uitzonderingssituaties, namelijk dat eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw. [2] Verweerder heeft zich in het verweerschrift op goede gronden op het standpunt gesteld dat de brief van LGBT Asylum Support niets verandert aan het oordeel in het 3.1 Vb-besluit. De brief zelf is weliswaar nieuw, maar niet relevant voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat in eisers recente asielprocedure in rechte vast is komen te staan dat zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig is. [3] In de brief van LGBT Asylum Support staat geen nieuwe informatie ten opzichte van de vorige asielprocedure. In de brief staat dat eiser met de opsteller van de brief (relatief kort) heeft gesproken en onder andere heeft verklaard dat zijn partner in Nigeria overleden is en dat hij heeft deelgenomen aan een activiteit van het Wereldhuis. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat dit in de vorige asielprocedure al aan de orde is gekomen. Over de stelling in de brief dat verzoeker vanwege opgelopen trauma’s zijn homoseksualiteit niet naar buiten heeft durven brengen, heeft verweerder kunnen opmerken dat verzoeker deze gestelde trauma’s niet met medische documenten heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is op 9 augustus 2025 telefonisch en per e-mail medegedeeld aan partijen.
De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998,
2.Artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Vb.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 3 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13775 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2025, zaaknummers 202503908/1/V2 en 202503908/2/V2.