ECLI:NL:RBDHA:2025:1517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
09/323585-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling en straatroof

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, alsook van straatroof. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de aangever te doden, ondanks het gebruik van een mes. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en het in vereniging plegen van een straatroof. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 10 oktober 2024 te Gouda, waar de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte samen met een ander een tas met waardevolle spullen van de aangever had weggenomen, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank vond de gepleegde feiten ernstig, vooral gezien de impact op de aangever en de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond, zoals de aanwezigheid van het jonge kind van de aangever. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/323585-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [woonplaats] (Curaçao) en verblijfadres: [verblijfadres] te [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 2] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die
[naam 1] met een mes heeft gestoken in zijn buik en/of zij en/of arm en/of oor,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te Goudater uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, die [naam 1] met een mes heeft gestoken in zijn buik en/of zij en/of arm
en/of oor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te Gouda tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een tas met daarin een laptop, mobiele telefoon en/of
boodschappen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1] (meermalen) (met
de vuist) in de nek en/of tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of die [naam 1]
vast te pakken en/of vast te houden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat de diefstal van de telefoon niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken in het hoofd en het bovenlichaam, plaatsen van vitale delen, de dood tot gevolg kan hebben. De verdachte zou dit derhalve ook moeten weten. Dat hij desondanks toch het mes heeft gebruikt om de aangever van zich af te houden en hem daarbij vijf keer heeft geraakt, is volgens de officier van justitie voldoende om te kunnen stellen dat de handelingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de dood van [naam 1] (hierna: de aangever) en dat daarom sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de diefstal van de laptop en de telefoon niet kunnen worden bewezen.
3.3.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever had. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte de bedoeling had om de aangever dood te steken, dus van vol opzet is geen sprake. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg – in dit geval: de dood van de aangever – zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het steken in het lichaam met een mes de kans op ernstig letsel groot is; dergelijk letsel is echter niet per definitie levensbedreigend. Om het voorwaardelijk opzet te kunnen bewijzen is er meer informatie nodig over het gebruikte mes, de wijze waarop dit is gehanteerd en het letsel dat hiermee is veroorzaakt.
Het dossier bevat geen nadere informatie over het door de verdachte gebruikte mes. Zo is het niet duidelijk geworden wat voor type mes het was en hoe groot het lemmet was. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoe diep de verdachte met het betreffende mes had kunnen steken. Ook is er geen nadere informatie bekend over de exacte locatie van de steekwonden van de aangever, noch hoe groot en/of hoe diep de steekwonden waren en met welke kracht de verdachte de aangever heeft gestoken. Qua medische informatie bevat het dossier uitsluitend een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat sprake was van een vijftal steekwonden (2x bij linkeroor, 2x linkerflank en 1x rechteronderarm), waarbij als opmerking is geplaatst: "drain thorax links en opname ziekenhuis” en als geschatte duur van de genezing: “ongeveer drie maanden”. Voorts is opgenomen dat er geen vermoeden is van inwendig bloedverlies en dat er sprake was van gering uitwendig bloedverlies. Meer houdt het dossier niet in wat betreft aard en ernst van het letsel van aangever.
Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een kans op de dood hebben opgeleverd die, naar algemene ervaringsregels, als aanmerkelijk moet worden beschouwd. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de poging doodslag.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 1 subsidiair en feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024328723, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 197, de medische verklaring van [naam 1] (ongenummerd) en de aangifte van [naam 1] (pv-nummer 40, ongenummerd).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1, subsidiair
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 20 januari 2025 (ongenummerd);
3. Een geschrift, te weten de geneeskundige verklaring van [naam 1] , opgemaakt op 30 december 2024 (ongenummerd);
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
24 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 20 januari 2025 (ongenummerd);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 oktober 2024 (p. 20-22).
3.5.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank is, evenals het standpunt van de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en zijn mededader een laptop hebben weggenomen van aangever. Aanvankelijk heeft de aangever verklaard dat zijn laptop is weggenomen tijdens het incident, maar in de vordering benadeelde partij die namens aangever is ingediend, wordt gesproken over een beschadigde laptop. De rechtbank maakt hieruit op dat aangever de laptop nog wel in zijn bezit heeft, waardoor geen sprake is geweest van diefstal. De rechtbank zal verdachte dan ook, naast de partiële vrijspraak van de diefstal van de telefoon, ook partieel vrijspreken van de diefstal van de laptop.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 10 oktober 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, die [naam 1] met een mes heeft gestoken in zijn buik en/of zij en arm
en oor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 10 oktober 2024 te Gouda tezamen en in vereniging met een
ander, een tas met daarin boodschappen die aan [naam 1] , toebehoorde
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld
tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1] (meermalen) (met
de vuist) in de nek en/of tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en die [naam 1]
vast te pakken en vast te houden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, onder verwijzing naar de oriëntatiepunten en uitspraken van andere rechtbanken in soortgelijke zaken, de op te leggen straf sterk te matigen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de beroving van aangever [naam 1] en heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [naam 1] door hem meermaals te steken met een mes. Dit zijn ernstige feiten die grote impact hebben gehad op aangever [naam 1] . Het is daarbij een kwestie van geluk geweest dat [naam 1] geen ernstiger letsel heeft overgehouden aan het geweld. Het geweld heeft deels plaatsgevonden voor de ogen van het tweejarige zoontje van aangever [naam 1] , hetgeen in het algemeen een uiterst belastende en beangstigende ervaring is voor een kind. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden op klaarlichte dag en op een voor het publiek toegankelijke plaats, dichtbij een supermarkt, waar nietsvermoedende passanten en omwonenden onvrijwillig getuige zijn geweest van het handelen van de verdachte en zijn mededader. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen voor de aangever en zijn zoontje, maar ook voor passanten en omwonenden een onveilige situatie gecreëerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 december 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor enig misdrijf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
16 januari 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van financiën en het sociale netwerk van de verdachte. Zo heeft hij zich (naar eigen zeggen) laten overhalen door de mededader van onderhavig delict om hem te helpen en lijkt daar mogelijk een financieel motief achter te zitten. De reclassering kan dat echter niet met zekerheid zeggen omdat de verdachte hier naar de reclassering niet open over is. Verder staat de verdachte niet ingeschreven bij de BRP en werkt hij al twee jaar zwart, hetgeen ook zorgelijk is. De reclassering acht een recidiverisico aanwezig, maar onthoudt zich van een uitspraak over de hoogte van dat recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de mededader, coaching/begeleiding dan wel ambulante behandeling indien nodig, het zoeken van dagbesteding en inzicht geven in de financiën. De verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om zich aan alle op te leggen voorwaarden te zullen houden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de LOVS-oriëntatiepunten). Voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is het uitgangspunt zeven maanden tot een jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij een poging gaat daar doorgaans nog een derde van af. Voor een straatroof met licht geweld is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank merkt op dat in dit geval het slachtoffer meerdere malen is gestoken met een mes. De rechtbank acht het voorts strafverzwarend dat het geweld heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag, voor de ogen van het tweejarige zoontje van de aangever en nietsvermoedende voorbijgangers die boodschappen kwamen doen bij de supermarkt verderop in de straat. De verdachte en zijn mededader hebben alleen oog gehad voor hun eigen financiële gewin en geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn eigendom.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod, nu niet duidelijk is geworden wie de medeverdachte is en handhaving daarom onmogelijk is. Deze straf is fors lager dan de eis van de officier van justitie, hetgeen gelegen is in het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

Vordering [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 30.669,-. Dit bedrag bestaat uit € 10.669,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Vordering [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 16.456,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.456,- aan materiële schade en
€ 15.000,- aan immateriële schade.
Vordering [naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht om het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast hebben alle benadeelde partijen verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [naam 1] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met uitzondering van de kleding en met dien verstande dat voor de kosten van de laptop 80% dient te worden toegekend. Ten aanzien van de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bij toewijzing van een bedrag de wettelijke rente daarover toekent en de schadevergoedingsmaatregel oplegt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [naam 1] op het standpunt gesteld dat de kosten voor het horloge en de laptop dienen te worden afgewezen en de gederfde inkomsten deels dienen te worden afgewezen nu dit onvoldoende onderbouwd is. De overige opgevoerde materiële schade acht de verdediging voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht deze kosten te matigen.
De verdediging heeft ten aanzien van de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] het standpunt ingenomen dat deze vorderingen dienen te worden afgewezen, nu er geen wettelijke basis is om deze vorderingen toe te wijzen en schokschade niet is komen vast te staan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding van [naam 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten eigen risico en kleding, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van
€ 439,52 (€ 349,62 aan medische kosten + € 89,90 aan kleding). Voorts zal de rechtbank ten aanzien van de post gederfde inkomsten het gevorderde bedrag ten dele toewijzen, te weten 10% van het inkomen dat [naam 1] niet uitbetaald heeft gekregen van zijn werkgever over de periode 9 december 2024 tot en met 5 januari 2025. Dit gelet op de loonstroken die met betrekking tot deze periode zijn overlegd. Dit betreft een bedrag van € 309,16 (€ 78,25 +
€ 76,97 + € 76,97 + € 76,97). Voor zover sprake is van méér gederfde inkomsten, komen die naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing aanmerking en zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien die inkomsten niet zijn onderbouwd met een arbeidsovereenkomst en/of loonstroken.
Ten aanzien van de laptop geldt dat de verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van de laptop en derhalve is de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor dat deel van de vordering. Ten aanzien van het voertuig geldt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard nu het voertuig niet zijn eigendom is en de schade hieraan eveneens is opgevoerd in de vordering van [naam 2] , alwaar deze zal worden toegewezen. Ten aanzien van het horloge geldt dat deze post gemotiveerd is betwist en onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,- . De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 10.748,68, bestaande uit € 748,68 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen immateriële schade toewijzen met ingang van 10 oktober 2024, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen materiële schade toewijzen met ingang van 17 januari 2025, zijnde de datum van de indiening van de vordering.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.748,68, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 voor zover het de immateriële schade betreft (€ 10.000,-) en met ingang van 17 januari 2025 voor zover het de materiële schade betreft (€ 748,68), tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
De vordering tot schadevergoeding van [naam 2]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post auto, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit ter grootte van het gevorderde bedrag van € 1.149,50.
Ten aanzien van het horloge geldt dat deze post gemotiveerd is betwist en onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat schadevergoeding aan een ander dan het slachtoffer alleen mogelijk is in het geval sprake is van affectieschade door overlijden van het slachtoffer, dan wel wanneer sprake is van schokschade. Affectieschade is hier niet aan de orde. Schokschade is immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Degene die vergoeding van schokschade vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Vereist is dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld, hetgeen in beginsel het geval is indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank acht het zeer goed voorstelbaar dat [naam 2] enorm is geschrokken door het waarnemen van het strafbare feit. Dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, is echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de immateriële schade dan ook niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.149,50, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.149,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
De vordering tot schadevergoeding van [naam 3]
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat schadevergoeding aan een ander dan het slachtoffer alleen mogelijk is in het geval sprake is van affectieschade door overlijden van het slachtoffer, dan wel wanneer sprake is van schokschade. Affectieschade is hier niet aan de orde. Schokschade is immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Degene die vergoeding van schokschade vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Vereist is dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld, hetgeen in beginsel het geval is indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank begrijpt dat de impact van hetgeen is voorgevallen voor de benadeelde partij groot is, zeker nu de benadeelde partij een jong kind betreft. Dat sprake zou zijn van schokschade is echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de vordering dan ook niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd mee zal werken aan coaching dan wel begeleiding en/of ambulante behandeling bij een nader te bepalen instelling, ten behoeve van vaardigheidstekorten, zijn persoonlijke ontwikkeling en toekomstbestendige invulling van zijn leven, indien de reclassering dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- gedurende de proeftijd inzicht geeft in zijn financiën en zo nodig meewerkt aan het aflossen van schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
De vordering benadeelde partij van [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 10.748,68 aan [naam 1] te betalen,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,- vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
- te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 748,68 vanaf 17 januari 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.748,68 ten behoeve van [naam 1] ,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,- vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
- te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 748,68 vanaf 17 januari 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 88 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
De vordering benadeelde partij van [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 1.149,50, aan [naam 2] te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen:
- een bedrag van € 1.149,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
De vordering benadeelde partij van [naam 3]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.H.M. de Groot, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2025.