Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 maart 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de dagvaarding van 30 april 2025 waarbij [gedaagde 2] in het geding is opgeroepen;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ;
Rechtbank Den Haag
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 30 juli 2025 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de verdeling van een woning die eigendom was van de overleden [erflater]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 5 maart 2025 geoordeeld dat [gedaagde 2] als vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] moet worden opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse gemeenschap tussen [eiseres] en [erflater] niet is afgewikkeld en dat [eiseres] recht heeft op de verdeling van de woning. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op de datum van echtscheiding.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de waarde van de woning in de periode 1980-1982 niet is gestegen en dat de woning is gefinancierd met een lening van NLG 36.000 en een tweede lening van NLG 19.000, met een inbreng van NLG 10.000 aan eigen geld door [eiseres]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, zelfs als [eiseres] de inbreng van eigen geld kan aantonen, de overwaarde van de woning niet meer zal bedragen dan NLG 10.000, wat de vraag oproept of verdere proceskosten gerechtvaardigd zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de woning toe te delen aan de erfgenamen van [erflater] tegen een waarde van NLG 65.000 en de vordering van [eiseres] uit hoofde van overbedeling vastgesteld op nihil. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.