ECLI:NL:RBDHA:2025:1511
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met onbekende bestemming
Op 6 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van asielrecht. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de stelling dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak, met zaaknummer NL24.38796, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat aangenomen kan worden dat verzoeker geen prijs meer stelt op een beoordeling van de door hem aanvankelijk gezochte bescherming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor hij ook geen belang meer heeft bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.