ECLI:NL:RBDHA:2025:15084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
09/278622-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging brandstichting en bewezenverklaring diefstal bij tankstation

Op 13 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot brandstichting en diefstal bij een tankstation. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot brandstichting, omdat uit het onderzoek bleek dat zijn handelingen geen gevaarlijke situatie hebben opgeleverd. De verdachte had geprobeerd brand te stichten door open vuur in de nabijheid van brandstof te brengen, maar deskundigen concludeerden dat er geen reëel gevaar was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om een brand of explosie te veroorzaken, en dat zijn handelingen niet als een begin van uitvoering van het misdrijf konden worden beschouwd.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal, omdat hij twee blikjes Red Bull en een fooienpot had weggenomen uit de winkel van het tankstation. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verleden met vermogensdelicten. De verdachte had psychische problemen en problematisch middelengebruik, wat ook in de strafmaat werd meegewogen. De rechtbank hoopte dat de verdachte zonder verplicht kader de benodigde hulp zou zoeken om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/278622-24
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 december 2024, 3 maart 2025 en
7 mei 2025 (alle pro forma) en 30 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kamphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.S. de Gram naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de (op de grond gevallen) brandstof, afkomstig uit een tankslang, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de vloer en/of dat (gehele) Shell benzinestation aan de Professor B.M. Teldersweg 4 en/of de winkel behorend bij dat benzinestation en/of de voertuigen die zich aldaar bevonden, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
de personen die zich aldaar bevonden, in elk geval voor de (in de winkel aanwezige) aangever [aangever] en/of voor getuige [getuige] , te duchten was;
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten dat (gehele) Shell benzinestation aan de Professor B.M. Teldersweg 4 en/of de winkel behorend bij dat benzinestation en/of de voertuigen die zich aldaar bevonden, in elk geval pomp 2 en/of pomp 5 van dat benzinestation en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich aldaar bevonden, in elk geval voor de (in de winkel aanwezige) [aangever] en/of voor [getuige] ,
te duchten was (meermalen) open vuur in aanraking heeft gebracht met de brandstof afkomstig uit de tankslang, in elk geval open vuur bij de tankslang heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te 's-Gravenhage twee blikjes Red Bull en/of een fooienpot, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan benzinestation Shell, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, en wel ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. De reden hiervan is dat de omschrijving van de verdenking ten aanzien van deze feiten onvoldoende afgebakend en onvoldoende geconcretiseerd is.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat uit de dagvaarding, zeker in samenhang gelezen met het procesdossier, voldoende duidelijk blijkt waar de verdachte van wordt verdacht en welke concrete gedragingen de verdachte worden verweten. De dagvaarding is derhalve geldig.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot de conclusie dat de bewoordingen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten voldoende feitelijk van aard zijn (“
door open vuur in aanraking te brengen met de (op de grond gevallen) brandstof, afkomstig uit een tankslang” en “
(meermalen) open vuur in aanraking heeft gebracht met de brandstof afkomstig uit de tankslang, in elk geval open vuur bij de tankslang heeft gehouden”). Voor de verdediging moet het, zeker in samenhang met het procesdossier, duidelijk zijn welke concrete gedragingen de verdachte worden verweten. De stelling van de verdediging dat een specifieke feitelijkheid slechts in één ten laste gelegd feit kan worden betrokken volgt de rechtbank niet en een overlap in de omschreven feitelijke gedragingen onder feiten 1 en 2 brengt dan ook geen gebrek aan de dagvaarding met zich mee.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. De rechtbank verwerpt het verweer. De dagvaarding is geldig.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Geen voltooide brandstichting
De verdachte heeft bij een tankstation een aansteker ontstoken, althans proberen te ontsteken, vlak bij de mond van een tankslang die hij in zijn hand had. Daarnaast heeft de verdachte een aansteker ontstoken, althans proberen te ontsteken bij een plas(je) brandstof dat op de grond lag op enkele meters afstand van de tankplaats, welk(e) plas(je) voor de duur van enkele seconden is ontvlamd, voordat de vlammen uit zichzelf en door een stap van de verdachte weer zijn gedoofd.
Op 27 juni 2025 heeft een deskundige van het NFI gerapporteerd over het mogelijk gevaarzettend karakter van deze handelingen. De deskundige van het NFI komt tot de conclusie dat, hoewel het ontsteken van benzine bij een tankstation voor zeer gevaarlijke situaties kan zorgen, de specifieke handelingen van de verdachte zoals die uit het beschikbare beeldmateriaal blijkt, niet heeft geleid tot enig reëel gevaar.
De rechtbank volgt de bevindingen en conclusies van de deskundige en maakt deze tot de hare. Aangezien door het handelen van de verdachte geen gevaarlijke situatie is ontstaan dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Geen poging tot brandstichting
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot brandstichting zoals onder 2 ten laste gelegd, is van belang of de verdachte enige handeling heeft verricht waarmee de verdachte blijk heeft gegeven aan het opzet om een gevaarlijke brand of explosie teweeg te brengen, zodanig dat gesproken kan worden van een begin van uitvoering.
De beelden van het voorval laten niet zien dat de verdachte enige poging heeft gedaan om de vlammen boven de kleine plas brandstof op de grond groter te laten worden dan dat deze feitelijk zijn geweest of langer te laten duren dan deze feitelijk hebben geduurd (enkele vierkante decimeters voor de duur van enkele seconden). Integendeel: de verdachte heeft de vlammen, voor zover deze niet uit zichzelf binnen enkele seconden waren gedoofd, met zijn voet (in één stap) uitgetrapt.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de handelingen van de verdachte geen opzet op het stichten van brand of het veroorzaken van een explosie. De verdachte heeft weliswaar enige hoeveelheid brandstof laten ontvlammen, de rechtbank ziet in de handelingen van de verdachte geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte opzet had de brand over te doen slaan naar andere omliggende zaken. Gelet op de eerdergenoemde conclusies van de deskundige van het NFI was de situatie ook niet zodanig dat de verdachte met zijn gedragingen de kans daarop als reëel had moeten inschatten en de kans daarop met zijn handelingen zou hebben aanvaard. Ook van het onder 2 ten laste gelegde feit zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.
4.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het onder 3 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer L15002024280657, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 40).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 31 augustus 2024 (p. 22).
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 31 augustus 2024 te 's-Gravenhage twee blikjes Red Bull en een fooienpot, die aan benzinestation Shell toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd, te weten een duur van 251 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft twee blikjes Red Bull en een fooienpot gestolen bij de winkel van een tankstation. De verdachte heeft hiermee het eigendomsrecht van het tankstation (Shell) geschonden, maar ook geld weggenomen wat aan de medewerkers van dat tankstation toekwam. Een dergelijke diefstal is hinderlijk en schadelijk voor de betrokken partijen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in het verleden al zeer vaak is veroordeeld voor vermogensdelicten vergelijkbaar met het bewezen verklaarde feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van
30 april 2025 en 16 juli 2025, alsmede psychiatrische consulten van 17 september 2024 en
8 november 2024, en een Pro Justitia rapportage van 23 januari 2025 (psychiater) en
24 februari 2025 (psycholoog).
Bij de verdachte is in het verleden psychische problematiek vastgesteld. Door de nietmeewerkende houding bij het Pro Justitia onderzoek kunnen de onderzoekers geen conclusies trekken over eventuele op dit moment spelende psychische problematiek. De onderzoekers en de reclassering beschrijven dat de verdachte kampt met problematisch middelengebruik (alcohol en verdovende middelen), en ook ter zitting geeft de verdachte aan dat middelengebruik in zijn leven een probleem vormt en het delictgedrag in het verleden door middelengebruik is beïnvloed.
De reclassering adviseert de verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder opname in een zorginstelling, om het door hen als hoog ingeschatte recidiverisico te mitigeren. De verdachte heeft aangegeven de voorwaarden, indien opgelegd, te zullen naleven en ook de waarde in te zien van de door de reclassering geadviseerde behandeling en hulpverlening.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Gelet op de door de verdachte reeds in voorarrest doorgebrachte tijd zal de verdachte geen verdere tijd in de gevangenis hoeven doorbrengen voor deze straf. Er is derhalve ook geen ruimte voor de rechtbank om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een voorwaardelijk kader op te leggen. De rechtbank hoopt dat de verdachte ook zonder verplicht kader de behandeling en hulpverlening zal zoeken die hij nodig zal hebben om het hoofd te bieden aan zijn verslavingsproblematiek en om te zorgen dat hij niet zal recidiveren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2025.
Mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.