Op 31 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een ernstig verwaarloosde en onveilige situatie verbleven bij hun vader, die onvoldoende zorg droeg voor hun welzijn. De moeder is afwezig en lijkt geen contact te hebben met de kinderen. De Raad heeft verzocht om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen en hen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening, wat door de kinderrechter is toegewezen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ontwikkeling van de kinderen acuut en ernstig wordt bedreigd en dat de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze bedreiging weg te nemen. De kinderen zijn inmiddels in een (netwerk) pleeggezin geplaatst, maar de grootouders vaderszijde zijn negatief gescreend als pleeggezin. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 12 augustus 2025.