ECLI:NL:RBDHA:2025:15037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/688778 / JE RK 25-1274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na verbeterde omstandigheden van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Tijdens de zitting op 31 juli 2025, waar de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd duidelijk dat de moeder recentelijk had samengewerkt met hulpverlening en dat er verbeteringen waren in haar situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks een terugval in middelengebruik, voldoende zelfreflectie heeft getoond en actief betrokken is bij de hulpverlening. De kinderrechter oordeelde dat de risico's voldoende zijn afgedekt door de betrokken hulpverlening en dat het in het belang van de minderjarige is om terug te keren naar de moeder. Daarom werd het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 12 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/688778 / JE RK 25-1274
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. G. Kartal te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 mei 2025 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 mei 2026.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 juli 2025 een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 augustus 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting toegelicht het verzoek niet langer te handhaven. [minderjarige] is na de spoedmachtiging geplaatst bij [afdeling] waar hij in eerste instantie erg moest wennen en veel nabijheid zocht bij de begeleiders. Gaandeweg het verblijf is [minderjarige] meer gaan wennen en was hij meer op zijn gemak. [minderjarige] en de moeder hebben elkaar dagelijks gesproken via videobellen. De moeder is ook samen met de zusjes van [minderjarige] langs geweest. Bij de moeder thuis is hulpverlening betrokken vanuit [instelling] die drie keer per week bij de moeder langsgaan. Er is contact geweest met de GGZ psycholoog die het middelengebruik en de stressregulatie van de moeder gaat behandelen.
Zo zijn er ook verschillende afspraken gemaakt om de moeder te ontlasten. Dit ziet onder andere op de opvang voor de kinderen en de vastgestelde bezoekregelingen met de vaders. De vaders van de dochters van de moeder zijn betrokken en hebben aangegeven de moeder op te kunnen vangen op momenten dat de zorgen voor haar teveel zouden worden. Daarnaast is ook de buurvrouw van de moeder betrokken om te voorkomen dat een dergelijke spoedsituatie zoals voorafgaand aan de uithuisplaatsing nogmaals plaats zal vinden. De gecertificeerde instelling is van mening dat het huidige plan voldoende is om de risico’s te beperken. Vanuit de lopende ondertoezichtstelling is tevens zicht op het gezin en de moeder is goed in contact met de betrokken hulpverlening. De moeder toont inzicht in hetgeen er is gebeurd en wil deze situatie ook graag veranderen en meewerken aan de behandeling.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verzocht om afwijzing van het verzoek. De moeder is twee weken geleden teruggevallen in middelengebruik omdat zij overbelast was en geen overzicht meer had. Zij realiseert zich nu heel goed dat zij hierin de verkeerde keuzes heeft gemaakt. De moeder heeft een zware periode gehad maar weet dat zij nu terecht kan bij de juiste hulpverlening en steun vanuit haar netwerk kan vragen en krijgen. De moeder werkt goed samen met de jeugdbeschermer en hulpverlening vanuit [instelling] waardoor de situatie significant verbeterd is. De moeder heeft laten zien dat zij goed op zichzelf en de situatie kan reflecteren. De moeder zal er dan ook alles aan doen om dit in de toekomst te voorkomen en met het huidige plan vanuit de jeugdbeschermer zijn deze risico’s voldoende afgedicht.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting toegelicht het verzoek voor de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer te handhaven.
Dit omdat de moeder de afgelopen periode heeft meegewerkt aan het maken van een plan waarin de risico’s bij een terugval voldoende afgedicht worden. Bij de moeder thuis is hulpverlening van [instelling] betrokken. Daarnaast krijgt de moeder de noodzakelijke begeleiding en behandeling vanuit de GGZ psycholoog die haar ook gaat begeleiden in het traject met betrekking tot middelengebruik.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder heeft laten zien voldoende zelfreflectie te hebben en daarin ook heeft aangetoond de samenwerking met de hulpverlening zelf op te kunnen zoeken. De kinderrechter is van oordeel dat er niet langer een noodzaak is voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het is op dit moment in het belang van [minderjarige] om terug naar de moeder te kunnen gaan. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van D. Debets als griffier, en op schrift gesteld op 12 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.