ECLI:NL:RBDHA:2025:1502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
09/340268-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de vervaardiging van GHB en bezit van verdovende middelen

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van GHB, alsook van het bezit van GHB, amfetamine en hennep. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 870 milliliter GHB, 1264,6 gram amfetamine en 2771 gram hennep, allemaal middelen die onder de Opiumwet vallen. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. H. Mol, gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Veenstra, vrijspraak bepleitte voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking handelden en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van GHB. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het bezit van de verdovende middelen en dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen in de woning van de verdachte en zijn medeverdachte gericht waren op de vervaardiging van GHB. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor middelengebruik. Tevens zijn de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/340268-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres 1], [postcode] te [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats], locatie [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Veenstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,
van GHB, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
(telkens)
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een geldbedrag van (ongeveer) 2800 euro en/of
- ongeveer 870 milliliter GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of
- één of meer flessen gedemineraliseerd water en/of
- één of meer flessen gootsteenontstopper en/of
- twee kookplaten met hierop lege pannen en/of
- een koelkast en/of
- één of meer jerrycans en/of
- latex handschoenen en/of
- een maatbeker en/of
- een pipet en/of
- een trechter en/of
- een weegschaal en/of
- een gasmasker en/of
- een notitieboek met daarin opgeschreven verschillende bestellingen en prijzen,
voorhanden te hebben;
2
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 870 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of
ongeveer 2052,2 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine en/of
ongeveer 192,5 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC, zijnde XTC,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 2771 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, namelijk van de voorbereiding en/of bevordering van het importeren dan wel exporteren van GHB. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het verdere onder 1 tenlastegelegde, evenals van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit, evenals partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Vrijspraak voorbereiding invoer/uitvoer
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde voorbereiding of bevordering van invoer dan wel uitvoer van GHB, geen steun vindt in het dossier. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat de bij de doorzoeking aangetroffen goederen aanwezig waren om GHB te vervaardigen. Zo zijn veel van deze goederen, zoals de koelkast, kookplaat, gootsteenontstopper en het gedemineraliseerde water, alledaagse huishoudelijke voorwerpen. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode daadwerkelijk GHB heeft bereid. Ten slotte hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over de aangetroffen contante geldbedragen verklaard dat zij en de zoon van [medeverdachte] deze als verjaardagscadeau hebben ontvangen. Deze verklaring is (deels) onderbouwd met schriftelijke stukken van familieleden.
Medeplegen voorbereidingshandelingen vervaardigen GHB bewezen
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Van veel van de in de woning aangetroffen voorwerpen kan inderdaad worden gezegd dat dit alledaagse gebruiksvoorwerpen betreffen. Uit het grote aantal voorwerpen en stoffen in de woning en uit de combinatie van specifieke voorwerpen, stoffen en geldbedragen blijkt volgens de rechtbank evenwel dat deze gericht waren op het vervaardigen van GHB. Zo bevonden zich in de woning onder meer acht (volle dan wel lege) flessen gootsteenontstopper, een maatbeker, twee trechters, twee pipetten, veertien lege flessen en twee weegschaaltjes. In de tuin van de woning werd gedemineraliseerd water, een kookplaat met twee lege pannen, jerrycans met GBL, latex handschoenen en een gasmasker of stofmasker aangetroffen. Tijdens de doorzoeking werd tevens 870 ml GHB (bruto) aangetroffen en bleken de verdachte en twee bezoekers onder invloed van GHB. Het gevonden notitieboekje met bedragen en onder meer de letter ‘G’ doet bovendien het vermoeden rijzen dat GHB aan anderen werd verstrekt.
De verklaring van de verdachte dat hij de aangetroffen GHB, amfetamine en een deel van de jerrycans van iemand die net geript was had overgenomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte weigert te verklaren over de naam van deze persoon, zijn connectie met deze persoon en de achtergrond van deze transactie. Daarnaast zijn de GHB, amfetamine en jerrycans op verschillende plekken in de woning en tuin van de verdachte en [medeverdachte] aangetroffen. Als de verdachte deze spullen inderdaad kortgeleden van iemand had overgenomen en deze graag kwijt wilde, lag het voor de hand om de spullen in één doos of kast te bewaren.
Voor de herkomst en bestemming van de aangetroffen geldbedragen hebben de verdachte en [medeverdachte] geen aannemelijke verklaring gegeven. De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] bevatten inconsistenties met betrekking tot het ontvangen verjaardagsgeld dan wel aanwezige spaargeld van de zoon van [medeverdachte] en de datum waarop de verjaardagen werden gevierd. Zo heeft de verdachte in het politieverhoor verklaard dat de zoon van [medeverdachte] 1.500 euro cadeau had gekregen, terwijl dit bedrag volgens [medeverdachte] geld betrof dat haar zoon zelf bij elkaar had gespaard voor een Iphone. In de ondersteunende verklaring van de vader van [medeverdachte] is benoemd dat de verdachte, [medeverdachte] en de zoon van [medeverdachte] hun verjaardagen op 19 oktober 2024 vierden, terwijl de doorzoeking één dag daarvoor, namelijk op 18 oktober 2024 heeft plaatsgevonden.
Daarnaast is het opvallend dat het grootste deel van de aangetroffen contanten, namelijk 2.700 euro, werd bewaard in de slaapkamer die de politie aanduidt als ‘kamer 5’. Dat is de kamer waar ook veel van voornoemde voorwerpen en stoffen werd aangetroffen, evenals een grote hoeveelheid verdovende middelen. Ook vindt de rechtbank opmerkelijk dat de contanten in plastic waren verpakt, en dat een deel daarvan zat vastgeplakt onder de klep van een bureau. Ook werd in ‘kamer 5’ op een kast een berekening van een geldbedrag aangetroffen. Voor deze berekening is geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook het voorhanden hebben van 400 euro in contanten in de portemonnee roept vragen op. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij voornemens was met dit geld een motorhelm aan te schaffen, maar heeft dit niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangetroffen geldbedragen betrekking hadden op verdovende middelen en dat de verdachte dit geld voorhanden had met het oog op de voorbereidingshandelingen.
Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat de verdachte opzet had op de voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. De rechtbank leidt dit af uit het grote aantal aangetroffen voorwerpen en stoffen die geschikt zijn voor het vervaardigen van GHB, de bekentenis van de verdachte dat hij eerder GHB heeft vervaardigd en de aantekeningen in het notitieboekje, waarin onder meer bedragen staan met daarachter de letter ‘G’.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte]. De verklaring van [medeverdachte] dat zij nooit op ‘kamer 5’ kwam en daarom niet wist wat zich daar afspeelde, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Tijdens de doorzoeking stond de deur van deze kamer open. Het is daarom aannemelijk dat [medeverdachte] toegang tot deze kamer had, en enige wetenschap had van de daar aanwezige verdovende middelen, voorwerpen en stoffen. Bovendien lagen voornoemde voorwerpen en stoffen op verschillende plekken in de woning van de verdachte en [medeverdachte], heeft de verdachte bekend dat hij eerder GHB heeft gemaakt, zijn zowel de verdachte als [medeverdachte] bekend met het gebruik van GHB en blijkt uit het openlijk in de keuken hangende
glassboarddat bepaalde (andere) middelen aan derden werden verstrekt. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor dit feit dan ook bewezen.
Ten slotte is, anders dan de raadsvrouw betoogt, voor het bewijzen van voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte en/of [medeverdachte] op of omstreeks 18 oktober 2024 daadwerkelijk GHB aan het vervaardigen was.
Conclusie feit 1
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit 1, met uitzondering van de voorbereiding van invoer/uitvoer.
Feit 2 en 3
Vrijspraak bezit XTC pillen
De verdachte ontkent dat hij in het bezit was van XTC pillen. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de 172 in het rode Cartier doosje aangetroffen pillen
adderallswaren, een medicijn dat hij slikte tegen ADHD verschijnselen en dat amfetamine bevat. Uit de door het NFI uitgevoerde testen van voornoemde pillen, met als Uniek Voorwerp Nummer AASP6719NL en als BVH Goednummer G3221563, blijkt inderdaad dat deze pillen geen MDMA bevatten, maar amfetamine.
De verdachte zal dan ook van het bezit van XTC pillen worden vrijgesproken.
Medeplegen bezit amfetamine, GHB en hennep bewezen
De verdachte heeft het bezit van GHB, amfetamine en hennep in de verhoren bij de politie en rechter-commissaris bekend. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde hoeveelheden amfetamine, GHB en hennep brutogewichten betreffen. Op grond van de rapporten van het NFI stelt de raadsvrouw dat de verdachte 1.265,6 gram amfetamine en 592,8 milliliter GHB voorhanden had. Aangezien de politie de hennep samen met het verpakkingsmateriaal heeft gewogen, zou het gewicht van de hennep ook lager moeten liggen dan de tenlastegelegde 2.771 gram.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de onderzoekbevindingen van het NFI leidt de rechtbank af dat vijf geteste substanties amfetamine waren, met netto gewichten van 65,1 gram, 688,7 gram, 128,7 gram, 287,6 gram en 94,5 gram. De rechtbank stelt dus vast dat de verdachte totaal (65,1 + 688,7 + 128,7 + 287,6 + 94,5 =) 1.264,6 gram amfetamine voorhanden had. Daarin zit begrepen de tabletten
adderallsdie eerst als XTC werden aangemerkt (netto 65,1 gram). Uit het politiedossier leidt de rechtbank verder af dat de verdachte 870 milliliter GHB (bruto) voorhanden had. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is alle aangetroffen GHB door het NFI getest – het verschil in goednummers wordt verklaard doordat de forensische opsporing nieuwe goednummers geeft aan de monsters die zij uit het totaal van een aangeleverd goed neemt. Wel is de rechtbank van oordeel dat in de stukken betreffende de verdovende middelen onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt hoe een brutovolume van 870 milliliter GHB-houdende vloeistof zou kunnen leiden tot een (hoger) nettogewicht GHB van 993,7 gram, zoals beschreven door de forensische opsporing. De rechtbank zal in haar bewezenverklaring dan ook in het voordeel van de verdachte uitgaan van 870 ml van een materiaal bevattende GHB. Ten aanzien van de hennep zal de rechtbank uitgaan van een gewicht van 2.771 gram. Ook hierbij zal de rechtbank in aanmerking nemen dat dit een bruto gewicht betreft.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, zijn verklaringen over het gebruik van amfetamine en GHB en zijn eerdere bedoeling om hasj van de hennep te zeven, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzet had op het bezit van de amfetamine, GHB en hennep.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte]. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat zij de verklaring van [medeverdachte] dat zij niet wist wat zich op ‘kamer 5’ afspeelde, ongeloofwaardig acht. Daarnaast lag de amfetamine op verschillende plekken in de woning van de verdachte en [medeverdachte], waaronder in de jaszak van [medeverdachte] in de vorm van
adderalls, en zijn zowel de verdachte als [medeverdachte] bekend met het gebruik van GHB en hennep. Ten slotte blijkt uit het openlijk in de keuken hangende
glassboarddat bepaalde (andere) middelen aan derden werden verstrekt. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor deze feiten dan ook bewezen.
Conclusie feiten 2 en 3
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk vervaardigen van GHB,
- voorwerpen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en zijn mededader, wisten of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een geldbedrag van (ongeveer) 2800 euro en
- ongeveer 870 milliliter van een materiaal bevattende GHB en
- één of meer flessen gedemineraliseerd water en
- één of meer flessen gootsteenontstopper en
- twee kookplaten met hierop lege pannen en
- één of meer jerrycans en
- latex handschoenen en
- een maatbeker en
- een pipet en
- een trechter en
- een weegschaal en
- een gasmasker en
- een notitieboek met daarin opgeschreven verschillende bestellingen en prijzen,
voorhanden te hebben;
2
hij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 870 milliliter van een materiaal bevattende GHB en
ongeveer
1264,6gram amfetamine,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 2771 gram bruto hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een passende straf een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden is, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en met daaraan verbonden de door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB, het aanwezig hebben van handelshoeveelheden GHB en amfetamine, en hennep. Dit zijn ernstige feiten. De handel in drugs heeft een ontwrichtend effect op de samenleving. Zo zijn drugs schadelijk voor de volksgezondheid en veroorzaakt het gebruik daarvan overlast en criminaliteit. Daarnaast gaan in de georganiseerde handel van (hard)drugs grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt dikwijls geweld gebruikt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 december 2024. De verdachte is eerder bestraft voor het overtreden van de Opiumwet, rijden onder invloed, diefstal en medeplegen van vrijheidsberoving. De verdachte is in de afgelopen vijf jaren echter niet veroordeeld. Aan het strafblad van de verdachte komt daarom geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 30 december 2024, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een patroon in delicten die te maken hebben met de Opiumwet dan wel delicten waarbij het middelengebruik van de verdachte een rol speelt. Het middelengebruik van de verdachte neemt bovendien toe wanneer hij met een negatief sociaal netwerk omgaat. Reclassering is van mening dat het hebben en houden van een structurele dagbesteding een beschermende factor voor de verdachte kan zijn.
Uit het rapport volgt ook dat sprake is van een hoog recidiverisico. Wel staat de verdachte open voor een nieuw reclasseringstoezicht en voor behandeling gericht op zijn middelengebruik en mogelijke onderliggende problemen. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door een zorgverlener en meewerken aan middelencontroles.
Ten slotte heeft de rechtbank op de dag van de terechtzitting een brief van de verdachte ontvangen, waarin hij spijt betuigt van zijn gedragingen en zijn voornemens uit om zijn verslaving en samenhangende problematiek te doorbreken en een nieuwe start in het leven te maken.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en met de onderhavige zaak vergelijkbare zaken.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte en [medeverdachte] de GHB, amfetamine en hennep op verschillende plekken in hun woning bewaarden, waar ook de minderjarige zoon van [medeverdachte] woonde. Zo werden de 172
adderallpillen in een kast in de woonkamer gevonden. De zoon had daardoor toegang tot deze middelen. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat de zoon geen toegang had tot ‘kamer 5’, waarin de meeste verdovende middelen zijn aangetroffen, stond de deur van deze kamer tijdens de doorzoeking open en acht de rechtbank het daarom aannemelijk dat de zoon ook op andere tijdstippen de mogelijkheid had zich hier te bevinden. De verdachte heeft al met al de ernst van de situatie niet ingezien en het welzijn van de zoon van [medeverdachte] niet vooropgesteld.
Daarnaast acht de rechtbank strafverhogend dat er sprake was van medeplegen, waarbij sprake was van een zekere planning en organisatie met betrekking tot de voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. Zo zijn in verschillende ruimten in het huis allerlei voorwerpen en stoffen aangetroffen waarmee GHB te maken valt. Ook blijkt uit het gevonden
glassboarden notitieboekje dat het verstrekken dan wel bestellen van verdovende middelen werd bijgehouden.
De rechtbank acht strafverlagend dat de verdachte spijt heeft betuigd van zijn gedragingen en voornemens heeft om zijn verslaving en de daarmee samenhangende problematiek te doorbreken. Zo heeft de verdachte concrete plannen op het gebied van een behandeling, verhuizing naar een andere woonplaats, het breken met zijn netwerk van drugsgebruikers en het vinden van betaald werk.
Ook acht de rechtbank strafverlagend dat sprake is van eendaadse samenloop tussen het eerste en tweede feit (voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB en het aanwezig hebben van GHB).
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal zes maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Het doel hiervan is om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
Er rust beslag op contante geldbedragen van respectievelijk 1.900, 440 en 800 euro. De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van deze bedragen gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de teruggave te gelasten van de inbeslaggenomen geldbedragen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, de contante geldbedragen, verbeurdverklaren. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, aangezien de voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze tot het begaan van het onder 3.5. (bij feit 1 tenlastegelegde) bewezenverklaarde feit zijn bestemd.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] te Leiden, en zich daar vervolgens blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor stoornissen in het gebruik van middelen en onderliggende problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, ademonderzoek en/of bloedonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten:
1.900 EUR (omschrijving: PL1500-2024337697-3221555);
440 EUR (omschrijving: PL1500-2024337697-3221505);
800 EUR (omschrijving: PL1500-2024337697-3221544).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Welie, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.