ECLI:NL:RBDHA:2025:1501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
09/340262-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de vervaardiging van GHB en bezit van verdovende middelen

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van GHB, alsook van het bezit van GHB, amfetamine en hennep. De zaak kwam ter terechtzitting op 23 januari 2025, waar de officier van justitie, mr. H. Mol, en de raadsvrouw, mr. B. Veenstra, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van verschillende feiten die zich op of omstreeks 18 oktober 2024 in Sassenheim zouden hebben afgespeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van GHB, en dat zij ook voorwaardelijk opzet had op het bezit van GHB, amfetamine en hennep. De rechtbank vond dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen, ondanks haar ontkenning van kennis van de aanwezige verdovende middelen in haar woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte een nauwe samenwerking hadden en dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen bestemd waren voor de vervaardiging van GHB. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 140 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor haar problematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/340262-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. B. Veenstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,
van GHB, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
(telkens)
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een geldbedrag van (ongeveer) 2800 euro en/of
- ongeveer 870 milliliter GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of
- één of meer flessen gedemineraliseerd water en/of
- één of meer flessen gootsteenontstopper en/of
- twee kookplaten met hierop lege pannen en/of
- een koelkast en/of
- één of meer jerrycans en/of
- latex handschoenen en/of
- een maatbeker en/of
- een pipet en/of
- een trechter en/of
- een weegschaal en/of
- een gasmasker en/of
- een notitieboek met daarin opgeschreven verschillende bestellingen en prijzen,
voorhanden te hebben;
2
zij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 870 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of
ongeveer 2052,2 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine en/of
ongeveer 192,5 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC, zijnde XTC,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
zij op of omstreeks 18 oktober 2024 te Sassenheim, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 2771 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, namelijk van de voorbereiding en/of bevordering van het importeren dan wel exporteren van GHB. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het verdere onder 1 tenlastegelegde, evenals van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde bepleit, en partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Vrijspraak voorbereiding invoer/uitvoer
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde voorbereiding of bevordering van invoer dan wel uitvoer van GHB, geen steun vindt in het dossier. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd. De verdachte had geen wetenschap van de aangetroffen GHB in de woning. Zo had zij geen toegang tot ‘kamer 5’, waar GHB zou zijn aangetroffen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de bij de doorzoeking aangetroffen goederen aanwezig waren om GHB te vervaardigen. Zo zijn veel van deze goederen, zoals de kookplaat, trechters, gootsteenontstopper en het gedemineraliseerde water, alledaagse huishoudelijke voorwerpen. Ook kan niet worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode daadwerkelijk GHB heeft bereid. Ten slotte hebben de verdachte en [medeverdachte] over de aangetroffen contante geldbedragen verklaard dat zij en de zoon van de verdachte deze als verjaardagscadeau hebben ontvangen. Deze verklaring is (deels) onderbouwd met schriftelijke verklaringen van familieleden.
Medeplegen voorbereidingshandelingen vervaardigen GHB bewezen
De rechtbank volgt de verdachte hierin niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte] verschillende voorwerpen en stoffen voorhanden had die bestemd waren om GHB mee te vervaardigen, en dat [medeverdachte] dan ook voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB verrichtte. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank ernstige reden om te vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde in de woning aangetroffen voorwerpen en stoffen bestemd waren tot het vervaardigen van GHB. De verklaring van de verdachte dat zij nooit op ‘kamer 5’ kwam en daarom niet wist wat zich daar afspeelde, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Tijdens de doorzoeking stond de deur van deze kamer open. Het is daarom aannemelijk dat de verdachte toegang tot deze kamer had, en enige wetenschap had van de daar aanwezige verdovende middelen, voorwerpen en stoffen. Van veel van de in de woning aangetroffen voorwerpen kan inderdaad worden gezegd dat dit alledaagse gebruiksvoorwerpen betreffen. Uit het grote aantal voorwerpen en stoffen in de woning en uit de combinatie van specifieke voorwerpen, stoffen en geldbedragen blijkt volgens de rechtbank evenwel dat deze gericht waren op het vervaardigen van GHB. Zo bevonden zich in de woning onder meer acht (volle dan wel lege) flessen gootsteenontstopper, een maatbeker, twee trechters, twee pipetten, veertien lege flessen en twee weegschaaltjes. In de tuin van de woning werd gedemineraliseerd water, een kookplaat met twee lege pannen, jerrycans met GBL, latex handschoenen en een gasmasker of stofmasker aangetroffen. Tijdens de doorzoeking werd tevens 870 ml GHB (bruto) aangetroffen en bleken [medeverdachte] en twee bezoekers onder invloed van GHB. Het gevonden notitieboekje met bedragen en onder meer de letter ‘G’ doet bovendien het vermoeden rijzen dat GHB aan anderen werd verstrekt.
De verklaring van [medeverdachte] dat hij de aangetroffen GHB, amfetamine en een deel van de jerrycans van iemand die net geript was had overgenomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. [medeverdachte] weigert te verklaren over de naam van deze persoon, zijn connectie met deze persoon en de achtergrond van deze transactie. Daarnaast zijn de GHB, amfetamine en jerrycans op verschillende plekken in de woning en tuin van de verdachte en [medeverdachte] aangetroffen. Als [medeverdachte] deze spullen inderdaad kortgeleden van iemand had overgenomen en deze graag kwijt wilde, lag het voor de hand om de spullen in één doos of kast te bewaren.
Voor de herkomst en bestemming van de aangetroffen geldbedragen hebben de verdachte en [medeverdachte] geen aannemelijke verklaring gegeven. De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] bevatten inconsistenties met betrekking tot het ontvangen verjaardagsgeld dan wel aanwezige spaargeld van de zoon van de verdachte en de datum waarop de verjaardagen werden gevierd. Zo heeft [medeverdachte] in het politieverhoor verklaard dat de zoon van de verdachte 1.500 euro cadeau had gekregen, terwijl dit bedrag volgens de verdachte geld betrof dat haar zoon zelf bij elkaar had gespaard voor een Iphone. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat het spaargeld van de zoon slechts 800 euro betrof. Ter zitting heeft de verdachte tevens verklaard dat zij, [medeverdachte] en haar zoon hun verjaardagen op 19 oktober 2024 vierden. Deze datum is eveneens vermeld in de ondersteunende verklaring van de vader van de verdachte. Dit, terwijl de doorzoeking één dag daarvoor, namelijk op 18 oktober 2024 heeft plaatsgevonden.
Daarnaast is het opvallend dat het grootste deel van de aangetroffen contanten, namelijk 2.700 euro, werd bewaard in de slaapkamer die de politie aanduidt als ‘kamer 5’. Dat is de kamer waar ook veel van voornoemde voorwerpen en stoffen werd aangetroffen, evenals een grote hoeveelheid verdovende middelen. Deze contanten waren in plastic verpakt, en een deel daarvan zat vastgeplakt onder de klep van een bureau. Ook werd in ‘kamer 5’ op een kast een berekening van een geldbedrag aangetroffen. Voor deze berekening is geen aannemelijke verklaring gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangetroffen geldbedragen betrekking hadden op verdovende middelen en voorhanden waren met het oog op de voorbereidingshandelingen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] opzet had op de voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. De rechtbank leidt dit af uit het grote aantal aangetroffen voorwerpen en stoffen die geschikt zijn voor het vervaardigen van GHB, de bekentenis van [medeverdachte] dat hij eerder GHB heeft vervaardigd en de aantekeningen in het notitieboekje, waarin onder meer bedragen staan met daarachter de letter ‘G’. Hoewel uit het dossier volgt dat het zwaartepunt van de voorbereidingshandelingen lag bij [medeverdachte], is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op deze handelingen. Zij heeft de aanwezigheid van voornoemde voorwerpen, stoffen en geldbedragen in haar woning toegelaten, terwijl zij ernstige redenen had om te vermoeden dat deze daar lagen om GHB te vervaardigen.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte]. Zo lagen voornoemde voorwerpen en stoffen op verschillende plekken in de woning van de verdachte en [medeverdachte], heeft [medeverdachte] bekend dat hij eerder GHB heeft gemaakt, zijn zowel [medeverdachte] als de verdachte bekend met het gebruik van GHB en blijkt uit het openlijk in de keuken hangende
glassboarddat bepaalde (andere) middelen aan derden werden verstrekt. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor dit feit dan ook bewezen.
Ten slotte is, anders dan de raadsvrouw betoogt, voor het bewijzen van voorbereidingshandelingen niet vereist dat [medeverdachte] en/of de verdachte op of omstreeks 18 oktober 2024 daadwerkelijk GHB aan het vervaardigen was.
Conclusie feit 1
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit 1, met uitzondering van de voorbereiding van invoer/uitvoer.
Feit 2 en 3
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte grotendeels van deze feiten moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen XTC pillen in de woning aanwezig waren en dat de verdachte geen wetenschap had van de overige drugs in de woning, met uitzondering van de
adderalls, die gelijkstaan aan 65,1 gram amfetamine.
Vrijspraak bezit XTC pillen
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte ontkent dat zij in het bezit was van XTC pillen. [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de 172 in het rode Cartier doosje aangetroffen pillen
adderallswaren, een medicijn dat hij slikte tegen ADHD verschijnselen en dat amfetamine bevat. Uit de door het NFI uitgevoerde testen van voornoemde pillen, met als Uniek Voorwerp Nummer AASP6719NL en als BVH Goednummer G3221563, blijkt inderdaad dat deze pillen geen MDMA bevatten, maar amfetamine.
De verdachte zal dan ook van het bezit van XTC pillen worden vrijgesproken.
Medeplegen bezit amfetamine, GHB en hennep bewezen
Tijdens de doorzoeking is amfetamine, GHB en hennep aangetroffen. [medeverdachte] heeft het bezit hiervan in de verhoren bij de politie en rechter-commissaris bekend.
Hoewel uit het dossier volgt dat het zwaartepunt van het bezit van de tenlastegelegde middelen eveneens lag bij [medeverdachte], is de rechtbank van oordeel dat ook de verdachte voorwaardelijk opzet had op dit bezit. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht het allereerst onaannemelijk dat de verdachte geen wetenschap had van de in de woning aangetroffen amfetamine, GHB en hennep. In de bewezenverklaring van feit 1 heeft de rechtbank overwogen dat zij de verklaring van de verdachte dat zij niet wist wat zich op ‘kamer 5’ afspeelde, ongeloofwaardig acht. Hoewel de verdachte, zoals zij heeft verklaard, haar eigen bezigheden buitenshuis had, was zij toch ook regelmatig thuis te vinden. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat zij in het geheel geen wetenschap had van de drugs die op diverse plekken in haar woning en in de tuin werd bewaard. Zo lag de amfetamine op verschillende plekken in de woning en zat er amfetamine en hennep in een met sloten en ijzerdraad afgesloten vriezer in de tuin. Dat verdachte dit allemaal niet gezien heeft, of dat zij dit wel gezien heeft maar dit geen vragen bij haar opriep, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting erkend bekend te zijn met het gebruik van
adderallsen cannabis, en dat er inderdaad veel
adderallsin de woning lagen. Daarnaast heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard eerder GHB te hebben gebruikt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde hoeveelheden amfetamine, GHB en hennep brutogewichten betreffen. Op grond van de rapporten van het NFI stelt de raadsvrouw dat de in de woning aanwezige hoeveelheid 1.265,6 gram amfetamine en 592,8 milliliter GHB betrof. Aangezien de politie de hennep samen met het verpakkingsmateriaal heeft gewogen, zou het gewicht van de hennep ook lager moeten liggen dan de tenlastegelegde 2.771 gram.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de onderzoekbevindingen van het NFI leidt de rechtbank af dat vijf geteste substanties amfetamine waren, met netto gewichten van 65,1 gram, 688,7 gram, 128,7 gram, 287,6 gram en 94,5 gram. De rechtbank stelt dus vast dat de verdachte totaal (65,1 + 688,7 + 128,7 + 287,6 + 94,5 =) 1.264,6 gram amfetamine voorhanden had. Daarin zit begrepen de tabletten
adderallsdie eerst als XTC werden aangemerkt (netto 65,1 gram). Uit het politiedossier leidt de rechtbank verder af dat de verdachte 870 milliliter GHB (bruto) voorhanden had. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is alle aangetroffen GHB door het NFI getest – het verschil in goednummers wordt verklaard doordat de forensische opsporing nieuwe goednummers geeft aan de monsters die zij uit het totaal van een aangeleverd goed neemt. Wel is de rechtbank van oordeel dat in de stukken betreffende de verdovende middelen onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt hoe een brutovolume van 870 milliliter GHB-houdende vloeistof zou kunnen leiden tot een (hoger) nettogewicht GHB van 993,7 gram, zoals beschreven door de forensische opsporing. De rechtbank zal in haar bewezenverklaring dan ook in het voordeel van de verdachte uitgaan van 870 ml van een materiaal bevattende GHB. Ten aanzien van de hennep zal de rechtbank uitgaan van een gewicht van 2.771 gram. Ook hierbij zal de rechtbank in aanmerking nemen dat dit een bruto gewicht betreft.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en de verdachte. Beiden hebben erkend bekend te zijn met het gebruik van amfetamine, GHB en hennep. Uit het openlijk in de keuken hangende
glassboardblijkt dat bepaalde (andere) middelen aan derden werden verstrekt. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor deze feiten dan ook bewezen.
Conclusie feiten 2 en 3
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk vervaardigen van GHB,
- voorwerpen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en haar mededader, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een geldbedrag van (ongeveer) 2800 euro en
- ongeveer 870 milliliter van een materiaal bevattende GHB, en
- één of meer flessen gedemineraliseerd water en
- één of meer flessen gootsteenontstopper en
- twee kookplaten met hierop lege pannen en
- één of meer jerrycans en
- latex handschoenen en
- een maatbeker en
- een pipet en
- een trechter en
- een weegschaal en
- een gasmasker en
- een notitieboek met daarin opgeschreven verschillende bestellingen en prijzen,
voorhanden te hebben;
2
zij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 870 milliliter van een materiaal bevattende GHB en
ongeveer
1264,6gram amfetamine ,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
zij op 18 oktober 2024 te Sassenheim,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 2771 gram bruto hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een passende straf een geheel voorwaardelijke taakstraf is, met daaraan verbonden de door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB, aanwezig hebben van handelshoeveelheden GHB en amfetamine, en hennep. Dit zijn ernstige feiten. De handel in drugs heeft een ontwrichtende effect op de samenleving. Zo zijn drugs schadelijk voor de volksgezondheid en veroorzaakt het gebruik daarvan overlast en criminaliteit. Daarnaast gaan in de georganiseerde handel van (hard)drugs grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt dikwijls geweld gebruikt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 december 2024. De verdachte is eerder bestraft voor winkeldiefstallen. De verdachte is in de afgelopen vijf jaren echter niet veroordeeld. Aan het strafblad van de verdachte komt daarom geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 24 december 2024. Volgens de reclassering komt ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een zorgwekkend beeld naar voren. Zo heeft de verdachte geen stabiele huisvesting, zijn er zorgen met betrekking tot haar psychische problematiek en bestaat haar sociale netwerk vooral uit drugsgerelateerde contacten. Het middelengebruik en de relatie met [medeverdachte] worden door de reclassering risicoverhogend en mogelijk delictgerelateerd geacht, aangezien de verdachte en haar partner samen verdovende middelen gebruikten en gelet op de hoeveelheid verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning.
De verdachte is gemotiveerd om hulp te ontvangen. Bij een veroordeling adviseert reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan middelencontrole en ambulante behandeling door een zorgverlener. Verder merkt de reclassering op dat als de verdachte een gevangenisstraf opgelegd krijgt, zij mogelijk problemen met huisvesting zal krijgen en ze de zorg voor haar minderjarige zoon niet zal kunnen dragen. De reclassering constateert geen belemmeringen voor het uitvoeren van een taakstraf.
Ten slotte heeft de rechtbank op de dag van de terechtzitting een brief van de verdachte ontvangen, waarin zij schrijft dat zij sinds de woningzoeking geen middelen meer heeft gebruikt, haar drugsgerelateerde contacten heeft verbroken en zoekt naar een andere woonomgeving. Ook heeft zij hulp gezocht voor haar zoon en zichzelf.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en met de onderhavige zaak vergelijkbare zaken.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte en [medeverdachte] de GHB, amfetamine en hennep op verschillende plekken in hun woning bewaarden, waar ook de minderjarige zoon van de verdachte woonde. Zo werden de 172
adderallpillen in een kast in de woonkamer gevonden. De zoon van de verdachte had daardoor toegang tot deze middelen. Hoewel [medeverdachte] heeft verklaard dat haar zoon geen toegang had tot ‘kamer 5’, waarin de meeste verdovende middelen zijn aangetroffen, stond de deur van deze kamer tijdens de woningzoeking open en acht de rechtbank het daarom aannemelijk dat de zoon ook op andere tijdstippen de mogelijkheid had zich hier te bevinden. De verdachte heeft al met al de ernst van de situatie niet ingezien en het welzijn van haar zoon niet vooropgesteld.
Daarnaast acht de rechtbank strafverhogend dat er sprake was medeplegen, waarbij sprake was van een zekere planning en organisatie met betrekking tot de voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB. Zo zijn in verschillende ruimten in het huis allerlei voorwerpen en stoffen aangetroffen waarmee GHB te maken valt. Ook blijkt uit het gevonden
glassboarden notitieboekje dat het verstrekken dan wel bestellen van verdovende middelen werd bijgehouden.
De rechtbank acht strafverlagend dat de verdachte voornemens heeft om het gebruik van middelen en de daarmee samenhangende problematiek te doorbreken. Zo heeft zij concrete plannen op het gebied van een behandeling voor haar psychische problematiek, verhuizing naar een andere woonplaats en het vormgeven van haar toekomst.
Ook acht de rechtbank strafverlagend dat sprake is van een samenloop tussen het eerste en tweede feit (voorbereidingshandelingen ten aanzien van het vervaardigen van GHB en het aanwezig hebben van GHB).
Alles afwegende, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 140 uur, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds dient deze straf ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Ook geeft het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte de kans om, met behulp van reclassering, een nieuwe start in haar leven te maken en haar problematiek ten aanzien van het middelengebruik aan te pakken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan zij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] te Leiden, en zich daar vervolgens blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor stoornissen in het gebruik van middelen en onderliggende problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als reclassering dat noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, ademonderzoek en/of bloedonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de veroordeelde voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
140 (honderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
70 (zeventig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Welie, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.