ECLI:NL:RBDHA:2025:1499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.20931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van reguliere verblijfsvergunning en weigering wijziging verblijfsdoel in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar verzoek tot wijziging van het verblijfsdoel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 januari 2022 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij niet langer voldeed aan de voorwaarden. Eiseres, afkomstig uit Sri Lanka, had in 2017 een kort verblijf visum aangevraagd en later een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verkregen. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2021 heeft de minister haar verblijfsvergunning ingetrokken, wat leidde tot een reeks juridische procedures.

De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister geen nieuwe beoordeling van het gezinsleven hoefde te maken, ondanks de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024. De rechtbank oordeelt dat de minister de belangen van de staat zwaarder mag laten wegen dan die van eiseres, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de weigering tot wijziging van het verblijfsdoel rechtmatig zijn. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat haar medische situatie of de emotionele band met haar familie aanleiding geven om haar verblijfsvergunning te handhaven.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de weigering tot aanpassing van het verblijfdoel in stand blijven. Eiseres is vrijgesteld van griffierecht en ontvangt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van het verzoek tot wijziging van het verblijfsdoel.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 20 januari 2022 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken en haar aanvraag tot het wijzigen van haar verblijfsdoel afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de intrekking en de afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en de weigering van de minister om het verblijfsdoel te wijzigen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop verblijfsvergunning en intrekking
3. Eiseres is in 2017 vanuit haar land van herkomst Sri Lanka met een visum kort verblijf voor bezoek aan haar dochter en de familie naar Nederland gereisd. Vervolgens heeft zij een aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 15 maart 2019 is afgewezen. Wel heeft de echtgenoot van eiseres op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitstel van vertrek gekregen. Vervolgens heeft hij een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Eiseres is op 1 april 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘ verblijf als familie-of gezinslid bij [naam]’. Deze verblijfsvergunning is aan eiseres verleend met een geldigheidsduur tot 1 april 2020. Op 24 maart 2021 is de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot 24 maart 2022.
3.1.
De echtgenoot van eiseres is op 23 april 2021 overleden. Bij brief van 23 september 2021 heeft de minister aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar verblijfsvergunning in te trekken omdat zij niet langer voldoet aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
3.2.
In reactie op het voornemen van de minister heeft eiseres op 26 oktober 2021 een zienswijze ingediend waarin niet wordt betwist dat zij niet meer aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning voldoet. Zij heeft de minister verzocht om de beperking van de verblijfsvergunning te wijzigen naar uitoefening van familie-en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM bij haar dochter en haar kleinkinderen.
3.3.
De minister heeft op 20 januari 2022 de verblijfsvergunning met ingang van 23 april 2021 ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend en is door de minister gehoord. Op 16 maart 2023 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
3.4.
Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 26 februari 2024 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [2] gegrond verklaard en de minister is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Volgens de rechtbank was de beoordeling van het gezinsleven met haar dochter en kleinkinderen wel op juiste wijze door de minister uitgevoerd, maar waren bij de beoordeling van het privéleven van eiseres niet alle relevante omstandigheden betrokken.
3.5.
Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft de minister opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat is het beroep waarop in deze uitspraak wordt beslist.
Had de minister een nieuwe beoordeling van het gezinsleven moeten maken?
4. Eiseres betoogt als eerste dat de uitspraak van 26 februari 2024 inmiddels is achterhaald door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024 [3] over de beoordeling van het familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Naar aanleiding van deze Afdelingsuitspraak had de minister een nieuwe beoordeling moeten maken omdat niet alle individuele feiten en omstandigheden in de 8 EVRM beoordeling van eiseres waren betrokken.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. In de uitspraken van 27 maart 2024 heeft de Afdeling weliswaar afscheid genomen van het eerder gehanteerde begrip ‘more than normal emotional ties’ en gebruikt zij voortaan de woorden ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’, maar daarmee is geen sprake van een andere beoordeling. Zoals uit overweging 5.2 van die uitspraak volgt, moest de minister ook daarvoor al een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval moest betrekken. Dit is ook de beoordeling die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 26 februari 2024 heeft verricht. De minister hoeft dus geen nieuwe beoordeling van het gezinsleven te maken vanwege de Afdelingsuitspraak van 27 maart 2024. Daar komt bij dat eiseres enkel heeft gesteld dat de minister niet alle feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. Zij heeft niet geconcretiseerd welke omstandigheden de minister ten onrechte niet bij de beoordeling van het gezinsleven heeft betrokken of waarom de afweging volgens haar anders moet uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister een juiste beoordeling van het privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt?
5. Eiseres betoogt dat de minister een onjuiste beoordeling van het privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt. Eiseres wordt medisch behandeld en in de eerdere uitspraak is geoordeeld dat de minister die medische behandeling ten onrechte niet in de beoordeling van het privéleven heeft betrokken. In het nieuwe bestreden besluit wijst de minister in dat kader op het medisch advies van 13 maart 2024, dat is afgegeven in het kader van een artikel 64 procedure, maar dat advies is ondeugdelijk. Voorafgaand aan het bestreden besluit was ook al duidelijk dat eiseres in de artikel 64 procedure gehoord zou worden door de minister. Dat had afgewacht moeten worden. Tijdens die hoorzitting van 21 mei 2024 is namens de minister ook medegedeeld dat niet alle overgelegde medische informatie in het advies van 13 maart 2024 is meegenomen. Ook overweegt de minister ten onrechte dat eiseres zelfstandig woont, omdat uit de verklaringen van de hoorzitting van 21 mei 2024 blijkt dat dit vanwege haar verslechterde gezondheidstoestand niet zo is. Verder kan zij de jaarlijkse herdenking van haar echtgenoot niet digitaal vanuit Sri Lanka bijwonen, omdat zij niet met sociale media kan omgaan. De minister kent daarnaast onvoldoende gewicht toe aan de emotionele relatie tussen eiseres en haar familieleden als gevolg van 24-uurs zorg na het overlijden van haar echtgenoot. Ook wordt ten onrechte gesteld dat eiseres sterke banden heeft met Sri Lanka, gezien haar hoge leeftijd en immobiliteit zijn de banden met Sri Lanka niet relevant. De minister weegt in de besluitvorming verder onvoldoende mee dat eiseres al een dusdanige verblijfsduur had dat er een aanvraag had kunnen worden gedaan voor zelfstandig verblijf.
5.1.
Zoals uiteengezet in overweging 3.4. heeft zittingsplaats ’s-Hertogenbosch in haar uitspraak van 26 februari 2024 het beroep van eiseres gegrond verklaard omdat niet alle omstandigheden bij de beoordeling van het privéleven waren betrokken. De minister had nagelaten om bij het privéleven te betrekken dat het graf van de echtgenoot van eiseres zich in Nederland bevindt. Ook was de minister niet ingegaan op de stelling dat een medische behandeling ook onderdeel uitmaakt van het privéleven in Nederland.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit gebrek echter hersteld in het nu bestreden besluit. Niet in geschil is dat eiseres in Nederland privéleven heeft, maar de rechtbank volgt het standpunt van de minister dat de belangen van de staat zwaarder wegen dan het belang van dat privéleven. Daarbij wegen de volgende omstandigheden mee.
5.3.
In de eerste plaats stelt de minister terecht dat niet is gebleken dat eiseres vanwege haar medische omstandigheden gebonden is aan Nederland. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij in Nederland onder een behandeling staat die enkel door Nederland kan worden geboden en in Sri Lanka niet beschikbaar is, noch dat zij gebonden is aan een Nederlands verzorgingstehuis. Nu het hier gaat om een intrekking en verzoek om wijziging naar een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM bestaat ook geen reden om de verdere besluitvorming over artikel 64 af te wachten. Als eiseres van mening is dat zij vanwege een medische behandeling in het bezit moet worden gesteld van een verblijfvergunning, kan zij namelijk een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning vanwege een medische behandeling.
5.4.
De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de herdenkingsdienst en het altaar voor de overleden echtgenoot van eiseres in Nederland, niet maken dat aan eiseres verblijf zou moeten worden verleend op grond van het privéleven. Dat volgens Sri Lankaans gebruik de overledene wordt herdacht op de locatie van overlijden en dat eiseres de herdenking van haar overleden echtgenoot wenst in te kleden volgens Sri Lankaans gebruik is begrijpelijk, maar de rechtbank volgt het standpunt van de minister dat eiseres ook in Sri Lanka een altaar kan maken om haar echtgenoot te herdenken en dat zij de jaarlijkse herdenkingsdienst in Nederland vanuit Sri Lanka digitaal kan bijwonen. Dat eiseres niet met sociale media om kan gaan doet hier niet aan af, omdat zij in Sri Lanka familie heeft die haar daarbij kan helpen.
5.5.
De rechtbank oordeelt op grond van hetgeen in 5.2., 5.3. en 5.4. is weergegeven dat de minister het door zittingsplaats ’s-Hertogenbosch eerder geconstateerde gebrek in de besluitvorming en belangenafweging aangaande de medische omstandigheden en de herdenking van de overleden echtgenoot heeft hersteld. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat de minister ook in de andere omstandigheden die door eiseres zijn genoemd geen aanleiding heeft hoeven zien om de belangen van eiseres zwaarder te laten wegen dat de belangen van de staat. Volgens eiseres kent de minister, naast de al besproken medische omstandigheden en het herdenken van haar overleden echtgenoot, ook onvoldoende belang toe aan de sterke emotionele band met haar dochter, haar ouderdom en immobiliteit. Zij wordt door de rechtbank niet in dit betoog gevolgd. De minister stelt zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres weliswaar eerder rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, maar dat de tijdelijke en afhankelijke aard van de aan haar verleende verblijfsvergunning niet maakt dat zij erop mocht vertrouwen dat haar verblijf in Nederland op grond van de eerdere verblijfsvergunning kon worden voortgezet. De minister mag aannemen dat eiseres nog steeds sterke banden heeft met Sri Lanka omdat zij daar het grootste gedeelte van haar leven heeft gewoond, de taal spreekt en familie heeft in Sri Lanka. Zij kunnen haar ondersteunen bij terugkeer en de dochters van eiseres kunnen haar op afstand financieel onderhouden. Eiseres is in de uitoefening van haar privéleven niet gebonden aan Nederland, evenmin is het onredelijk om bepaalde banden die zij met Nederland heeft op afstand te onderhouden.
5.6.
De rechtbank volgt ten slotte het standpunt van de minister dat eiseres niet heeft geconcretiseerd bij welke beoordeling de minister had moeten betrekken dat zij gelet op haar verblijfsduur in Nederland en aanvraag had kunnen doen voor zelfstandig verblijfsrecht. Ook is er sprake van een als dan redenering, omdat eiseres haar verblijfsrecht toen zelf niet tijdig heeft omgezet. Dat komt voor haar eigen rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en de weigering tot aanpassing van het verblijfdoel in stand blijven. Eiseres is vrijgesteld van de betaling van griffierecht. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 26 februari 2024, zaaknummer NL23.10905 (niet gepubliceerd).
3.ABRvS van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, zie ook ECLI:NL:RVS:2024:1187, en ECLI:NL:RVS:2024:1189.