ECLI:NL:RBDHA:2025:1496
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Zweden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E.J.M. Bartels, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J. van Raak, niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 14 januari 2025, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, mevr. Legiag. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er inmiddels een uitspraak is gedaan in een verwante zaak (NL24.51652), waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.