Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Ministerie van Justitie en Veiligheid, Arrondissementsparket Den Haag, onderdeel van het Openbaar Ministerie,
1.Het procesverloop
2.Waar gaat het over?
3.De feiten
4.Het verzoek en het verweer
5.De beoordeling
“Ik hoop dat mijn antwoorden voldoende zijn en dat de OR akkoord gaat met het publiceren op ZOOM”. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit deze bewoordingen niet blijken dat sprake is van een instemmingsrecht. In de eerste plaats kan het enkele feit dat de OR en de parketleiding overleg hebben gehad niet tot de conclusie leiden dat er een instemmingsrecht is overeengekomen. Overleg tussen de OR en bestuurder vindt immers op grond van art. 23 WOR regulier plaats. In de tweede plaats betreft het niet een e-mailwisseling met de parketleiding maar met DVOM. In de derde plaats wordt het woord ‘instemming’ niet gebruikt maar wordt alleen gesproken over ‘akkoord gaan met publiceren’. Een bovenwettelijk instemmingsrecht voor de OR valt er dan ook niet in te lezen.
bovenwettelijkinstemmingsrecht wordt immers niet gesproken. Uit de eenzijdige mededeling van de OR, kennelijk ter informatie aan de medewerkers, kan naar het oordeel van de kantonrechter echter geen bovenwettelijk instemmingsrecht worden afgeleid. Dat partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat het OM Den Haag die mededeling, die bovendien niet ziet op een
bovenwettelijkrecht, niet heeft gecorrigeerd. Een dergelijke aanname zou in strijd zijn met het vereiste dat sprake moet zijn van ondubbelzinnige afspraak.