3.5.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op 8 september 2024, samen met iemand anders, een postpakket dat bestemd was voor Pakistan, heeft ingeleverd bij de Dekamarkt te Beverwijk. In het postpakket werd door de douane een hoeveelheid van 1.045,71 gram 3,4-MDMA aangetroffen.
Na nader onderzoek is gebleken dat de andere persoon de zwager van de verdachte, [naam] (hierna: [naam] ), is.
De verdachte heeft bekend dat hij, samen met [naam] , voornoemd postpakket op 8 september 2024 heeft ingeleverd bij de Dekamarkt in Beverwijk. Hij heeft echter verklaard dat hij niet wist dat er verdovende middelen in het postpakket zaten en dat hij het postpakket alleen op verzoek van [naam] heeft ingeleverd. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk en overweegt daarover het navolgende.
De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict. Hij heeft op de terechtzitting verklaard dat hij toen ook een postpakket met verdovende middelen op verzoek van [naam] heeft ingeleverd. Op het douaneformulier van het postpakket dat op 8 september 2024 is ingeleverd, stonden gegevens van de afzender (naam en adres) die gelinkt kunnen worden aan het voormalig bedrijf en het voormalig adres van de verdachte. In de mobiele telefoon van de verdachte werden foto’s van diverse gekleurde en op XTC-gelijkende pillen en foto’s van postpakketten aangetroffen. Op één foto is te zien dat de verdachte de gekleurde op XTC-gelijkende pillen in zijn hand vasthoudt. De foto’s van de postpakketten vertonen grote gelijkenissen met het postpakket dat op 8 september 2024 is ingeleverd. Op de verzendstickers van deze postpakketten zijn met de hand vergelijkbare namen opgeschreven als voornoemd postpakket. Verder werd in de mobiele telefoon van de verdachte een foto aangetroffen van het verzendbewijs van het pakket van 8 september 2024.
Het vorenstaande strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij slechts (eenmalig) op verzoek van [naam] het postpakket heeft ingeleverd en dat hij voor de rest niets te maken had met het postpakket. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte over het postpakket verschillende verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft eerst verklaard dat hij het postpakket heeft ingeleverd op verzoek van een onbekend iemand die hij had ontmoet op de zwarte markt in Beverwijk. Nadat hij door de politie is geconfronteerd met onderzoeksresultaten, waaruit is gebleken dat de verdachte met zijn zwager [naam] het postpakket heeft ingeleverd, heeft de verdachte pas verklaard dat hij het postpakket op verzoek van [naam] heeft ingeleverd. Op de terechtzitting heeft de verdachte het verschil tussen deze verklaringen niet (begrijpelijk) kunnen uitleggen.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat in de woning van de verdachte in zijn slaapkamer een zak met MDMA-pillen is aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist wat er in het postpakket zat en dat hij willens en wetens verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daarbij betrekt de rechtbank dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ ook wordt verstaan het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aanbieden (zie artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet), de zogenoemde ‘verlengde uitvoer’ van verdovende middelen.
Het verweer van de raadsman dat er geen sprake is van opzet bij de verdachte wordt dan ook verworpen.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam] bestond.
Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte samen met [naam] het pakket heeft ingeleverd en dat zij daarbij allebei handelingen hebben verricht. Zoals reeds hiervoor overwogen, heeft de verdachte verklaard dat hij bij zijn vorige veroordeling wegens een soortgelijk delict ook op verzoek van [naam] een pakket met verdovende middelen heeft ingeleverd. Een verbalisant heeft gerelateerd dat in de politiesystemen een registratie staat dat [naam] tijdens zijn asielaanvraag in Ter Apel op 7 februari 2024 een mobiele telefoon bij zich had waarin afbeeldingen stonden van tabletten gelijkend op XTC en afbeeldingen van kentekens van voertuigen die op naam stonden van de verdachte. Verder werd in de mobiele telefoon van de verdachte een foto aangetroffen waarop te zien is dat de verdachte en [naam] op 8 september 2024 in de woonkamer van de woning van de verdachte in [plaats 1] aanwezig waren. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat ook [naam] op de hoogte was van de inhoud van het postpakket.
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 15 april 2025 tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres] te [plaats 1] in een kast in de slaapkamer van de verdachte een zak met 12,05 gram 3,4-MDMA is aangetroffen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het relaas van de verbalisant dat deze zak met pillen in een kast in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen en niet in de kelder van de woning, zoals door de verdachte gesteld.
Gelet op wat hierboven onder feit 1 is bewezen verklaard, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook hier wordt het verweer van de raadsman dat er geen sprake is van opzet bij de verdachte, verworpen.
Het onder 2 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.