ECLI:NL:RBDHA:2025:14910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/681084 / HA ZA 25-195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
  • J.M.N. van Limpt-Schrover
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar kantonrechter afgewezen; auteursrechtinbreuk en onthoudingsverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een incident tot verwijzing naar de kantonrechter. De eisers, bestaande uit [partij 1], [partij 2] B.V. en STICHTING [partij 3], hebben een vordering ingesteld tegen [partij 4] B.V. wegens auteursrechtinbreuk op de [vaas 1]. De eisers stellen dat [partij 4] inbreuk heeft gemaakt door de [vaas 2] aan te bieden, terwijl zij een onthoudingsverklaring had getekend waarin zij erkende inbreuk te maken op de auteursrechten van de [vaas 1]. [partij 4] heeft in het incident verzocht om verwijzing naar de kantonrechter, stellende dat de vorderingen van de eisers geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering onder deze grens blijft, en heeft de vordering tot verwijzing afgewezen. Tevens is [partij 4] veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn vastgesteld op € 614. De hoofdzaak blijft aanhouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
zaak- / rolnummer: C/09/681084 / HA ZA 25-195
Vonnis in incident van 6 augustus 2025
in de zaak van

1.[partij 1] te [woonplaats] ,

2.
[partij 2] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
3.
STICHTING [partij 3]te [vestigingsplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak, gedaagden in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij 1, 2 en 3] c.s. ,
advocaat: mr. A.A.H.M. van der Wijst,
tegen
[partij 4] B.V.te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
hierna te noemen: [partij 4] ,
advocaat: mr. M.G. Jansen.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 februari 2025 met producties 1 t/m 13;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing ex artikel 71 Rv met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[partij 1] heeft in 1998 de [vaas 1] ontworpen, die op basis van een exclusieve licentie in verschillende kleuren wordt geproduceerd en verkocht door atelier [partij 3] . [partij 2] B.V. is de rechthebbende op de auteursrechten op de [vaas 1] . Hieronder is ter illustratie een afbeelding van de [vaas 1] weergegeven:
2.2.
[partij 4] (handelend onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] ) biedt sinds 2021 onder de naam ‘ [vaas 2] ’ of ‘ [vaas 2] ’ vazen in verschillende kleuren aan (hierna: de [vaas 2] ). Hieronder is ter illustratie een afbeelding van de [vaas 2] weergegeven:
2.3.
Op 21 juli 2021 heeft [partij 4] – vertegenwoordigd door [naam] – een onthoudingsverklaring getekend waarin [partij 4] verklaart dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de [vaas 1] door het aanbieden van de [vaas 2] en dat zij deze inbreuk zal staken en gestaakt zal houden op straffe van een direct opeisbare boete van € 500,- per keer dat hiermee in strijd wordt gehandeld en voor iedere dag dat dit handelen voortduurt.
2.4.
In 2023 heeft [partij 4] opnieuw voornoemde Betsy vazen aangeboden.
2.5.
Op 20 juli 2023 heeft [partij 1, 2 en 3] c.s. [partij 4] gesommeerd de inbreuk te staken en de verbeurde boetes te voldoen. Hierop heeft [partij 4] niet gereageerd.
2.6.
In 2024 heeft [partij 4] opnieuw voornoemde Betsy vazen aangeboden.
2.7.
Op 10 december 2024 heeft [partij 1, 2 en 3] c.s. [partij 4] gesommeerd de inbreuk te staken en de verbeurde boetes uit 2023 en 2024 te voldoen. Op 12 december 2024 heeft [partij 4] betwist dat sprake is van inbreuk en gesteld dat geen boetes zijn verbeurd omdat de onthoudingsverklaring niet is ondertekend door een rechtsgeldige vertegenwoordiger. [partij 4] is de voornoemde Betsy vazen blijven aanbieden.
2.8.
[partij 1, 2 en 3] c.s. vordert in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat de [vaas 1] auteursrechtelijk beschermd is;
II. een verklaring voor recht dat het auteursrecht op de [vaas 1] toekomt aan [partij 1] ;
III. een verklaring voor recht dat de onthoudingsverklaring rechtsgeldig is;
IV. een inbreukverbod;
V. schadevergoeding en winstafdracht, op te maken bij staat;
VI. een opgavebevel;
VII. veroordeling tot het betalen van verbeurde boetes á € 5.000,-;
VIII. vernietiging van de voorraad;
IX. rectificatie;
X. dwangsom van € 1.000,- bij overtreding van III t/m IX en € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
XI. proceskostenveroordeling in de zin van artikel 1019h (90%) en 237 lid 1 Rv (10%).
2.9.
[partij 1, 2 en 3] c.s. legt aan haar vorderingen – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – ten grondslag dat de [vaas 1] een auteursrechtelijk beschermd werk is, dat [partij 1] de auteursrechthebbende is en dat [partij 4] met het verhandelen van de [vaas 2] – waarvan het uiterlijk zodanig overeenkomt met de [vaas 1] dat sprake is van ontlening – inbreuk maakt op het auteursrecht op de [vaas 1] . Met deze auteursrechtinbreuk heeft [partij 4] bovendien de onthoudingsverklaring geschonden en op basis daarvan boetes verbeurd. Door het inbeukmakend en onrechtmatig handelen lijdt [partij 1, 2 en 3] c.s. schade, die [partij 4] dient te vergoeden.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[partij 4] vordert in dit incident dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdzaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken (rechtbank Den Haag, locatie Leiden) ter verdere behandeling en beslissing met veroordeling van [partij 1, 2 en 3] c.s. in de kosten van dit incident.
3.2.
[partij 4] legt hieraan ten grondslag dat de vorderingen die [partij 1, 2 en 3] c.s. heeft ingesteld van onbepaalde waarde zijn en geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-, zodat op grond van artikel 93 sub b Rv niet de civiele kamer van de rechtbank, maar de kantonrechter bevoegd is hiervan kennis te nemen. [partij 4] stelt dat de vorderingen een waarde van maximaal € 10,536,68 vertegenwoordigen, aangezien [partij 4] 141 vermeend inbreukmakende Betsy vazen heeft verkocht en daarmee € 5.536,68 aan winst heeft behaald en [partij 1, 2 en 3] c.s. daarnaast € 5.000,- aan verbeurde boetes vordert, terwijl de overige vorderingen geen waarde vertegenwoordigen en de proceskostenveroordeling op grond van de Indicatietarieven in IE-zaken maximaal € 8.000,- bedraagt en bovendien niet meetelt bij de beoordeling of de vorderingen de competentiegrens overschrijden.
3.3.
[partij 1, 2 en 3] c.s. voert verweer strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [partij 4] in de kosten van het incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 93 Rv worden – voor zover hier van belang – de volgende zaken door de kantonrechter behandeld en beslist:
zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000.
4.2.
De vorderingen van [partij 1, 2 en 3] c.s. zijn gegrond op auteursrechtinbreuk en niet-nakoming van de onthoudingsverklaring en zijn daarmee van onbepaalde waarde. Omdat ook schadevergoeding in de vorm van winstafdracht en betaling van € 5.000,- aan verbeurde boetes wordt gevorderd, vertegenwoordigen de vorderingen echter wel een bepaalde waarde. Tussen partijen is in geschil of die waarde hoger of lager is dan € 25.000,-, wat afhangt van de te verwachten winstafdracht. [partij 4] stelt dat zij slechts € 5.536,68 aan winst heeft behaald met de verkoop van de Betsy vazen, zodat zij – in het geval de inbreuk wordt vastgesteld – slechts kan worden veroordeelt tot betaling van maximaal € 10.536,68 (€ 5.536,68 winstafdracht en € 5.000,- boetes).
4.3.
[partij 1, 2 en 3] heeft de opgave van [partij 4] gemotiveerd betwist en daarmee ook dat de vordering niet meer kan bedragen dan € 25.000. [partij 4] biedt de Betsy vazen immers al sinds 2021 aan en in de correspondentie tussen partijen (die heeft geleid tot het ondertekenen van de onthoudingsverklaring in 2021) is gesproken over een bestelling van 260 vazen die zou zijn geannuleerd, terwijl uit het overzicht blijkt dat [partij 4] in 2023 en 2024 ten minste 141 vazen heeft verhandeld.
4.4.
Bij deze stand van zaken bestaan er geen er duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000 De rechtbank zal de vordering van [partij 1, 2 en 3] c.s. tot verwijzing naar de kantonrechter dan ook afwijzen.
4.5.
[partij 4] zal als in het ongelijk gestelde worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten van het incident worden op basis van de liquidatietarieven civiel begroot op (1 punt x tarief II =) € 614,-.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [partij 4] in de kosten van het incident van [partij 1, 2 en 3] c.s. van € 614,-;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra
,rechter, bijgestaan door mr. J.M.N. van Limpt-Schrover, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.