ECLI:NL:RBDHA:2025:1489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. In dit geval was Spanje verantwoordelijk, aangezien Nederland op 15 oktober 2024 had verzocht om de overdracht van de eiser aan Spanje, wat op 25 november 2024 door de Spaanse autoriteiten was goedgekeurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet om een zitting heeft gevraagd en het onderzoek daarom zonder zitting heeft gesloten. In de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank de argumenten van de eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag overwogen. De eiser voerde aan dat hij niet naar Spanje wilde gaan omdat hij zich daar niet veilig voelde en dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast wilde hij terugkeren naar Algerije met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de zienswijze van de eiser en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de beslissing van de minister zouden kunnen veranderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Spanje kan plaatsvinden. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51909

uitspraak van de enkelvoudige van 3 februari 2025 kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 15 oktober 2024 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Op 25 november 2024 zijn de autoriteiten van Spanje hiermee akkoord gegaan.
Had de minister moeten afzien van een overdracht aan Spanje?
5. Eiser betoogt dat hij niet naar Spanje wil gaan, omdat hij zich daar niet veilig voelt. Een overdracht aan Spanje is volgens eiser daarom in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast voert eiser aan dat hij wil terugkeren naar Algerije met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Eiser kan volgens hem beschikken over een identiteitsdocument op grond waarvan een laissez passer door de Algerijnse autoriteiten kan worden afgegeven, zodat terugkeer naar Algerije wellicht op korte termijn kan plaatsvinden.
5.1.
Eiser heeft dit betoog in de zienswijze al naar voren gebracht. De minister is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. De minister heeft in het bestreden besluit ook gemotiveerd overwogen dat het eiser vrij staat zich te melden bij IOM ten aanzien van zijn verzoek om vrijwillig terug te keren naar Algerije. Eiser heeft in beroep niet toegelicht waarom deze overwegingen onjuist zijn en heeft in beroep ten opzichte van de zienswijze ook geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. De enkele herhaling van wat eerder in de procedure is aangevoerd kan daarom niet leiden tot het door eiser daarmee nagestreefde resultaat. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.