ECLI:NL:RBDHA:2025:1482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/3343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor slagbomen en handhaving tegen deze slagbomen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van [plaats 1] om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor de legalisering van twee slagbomen op het [straatnaam] te [plaats 1]. De rechtbank behandelt het beroep dat op 10 januari 2025 is behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat er geen strijd is met het bestemmingsplan en de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet in hun procesbelangen zijn geschaad door het ontbreken van stukken in het procesdossier, aangezien zij deze stukken al in hun bezit hadden. De rechtbank wijst ook de argumenten van eisers af die betrekking hebben op het vertrouwensbeginsel en participatiebeleid, en concludeert dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met hun eigendomsrechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen griffierecht of proceskostenvergoeding toe aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats 1] , verweerder

(gemachtigde: mr. J. Makhan-Idu).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
VvE [vergunninghoudster]uit [plaats 2] , vergunninghoudster

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de besluiten van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster ter legalisering van twee slagbomen op het [straatnaam] te [plaats 1] en het besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen deze slagbomen.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 14 februari 2022 (het primaire besluit I) verleend. Met het besluit van 15 februari 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers afgewezen. Met het besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij de primaire besluiten gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van verweerder. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers wonen aan het [adres] in [plaats 1] . Rondom het [straatnaam] zijn er vijf verschillende VvE’s. Er is een overkoepelende VvE ( [VvE 1] ), waar drie VvE’s onder hangen voor drie wooncomplexen rondom het [straatnaam] ( [VvE 2] , [VvE 3] en [VvE 4] ). Daarnaast is er een VvE voor het beheer van een aantal parkeerplaatsen, waaronder de parkeerplaatsen op het [straatnaam] ( [vergunninghoudster] ).
2.1.
Op 20 december 2020 hebben de leiden van [vergunninghoudster] akkoord gegeven voor het plaatsen van twee slagbomen op het [straatnaam] . De eerste slagboom (slagboom I) is voorzien op het perceel met kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding 1] . Dat perceel is in eigendom van de gemeente [plaats 1] en daarom is op 7 september 2021 een notarieel recht van opstal gevestigd ten behoeve van de realisering van deze slagboom. De tweede slagboom (slagboom II) is voorzien op het perceel met kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding 2] . Dat perceel is in eigendom van de [vergunninghoudster] .
2.2.
In september 2021 zijn de twee slagbomen gerealiseerd en zijn de bewoners van het [straatnaam] van nummer 144 tot en met 196 hierover met een informatiebrief geïnformeerd.
2.3.
Op 21 december 2021 hebben eisers verzocht om handhavend optreden tegen slagboom I.
2.4.
Op 11 januari 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van deze twee slagbomen op het [straatnaam] ingediend.
2.5.
Met het primaire besluit I heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het primaire besluit II heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen, omdat volgens verweerder door de verleende omgevingsvergunning geen sprake is van een overtreding.
2.6.
Omdat eisers het niet eens zijn met deze besluiten, zijn zij tegen beide besluiten in bezwaar gegaan bij verweerder.
2.7.
Verweerder heeft beide bezwaren met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.8.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.3.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Onvolledig procesdossier
5. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet alle relevante stukken in het procesdossier heeft gevoegd dat vervolgens naar de rechtbank is gestuurd.
5.1.
Verweerder heeft zich zowel na schriftelijke vragen van de rechtbank hierover als in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het procesdossier compleet is.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat meerdere stukken ontbreken in het procesdossier. Immers, het handhavingsverzoek, het besluit op dit handhavingsverzoek en meerdere foto’s die waren ingediend door eisers en vergunninghoudster ontbraken. Na de zitting heeft verweerder op verzoek van de rechtbank alsnog het handhavingsverzoek en het besluit op dit handhavingsverzoek aan de rechtbank toegestuurd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken dient op te nemen in het procesdossier. Het is niet aan verweerder om zelf een selectie te maken van de relevante stukken. Desalniettemin overweegt de rechtbank dat eisers niet in hun (proces)belangen zijn geschaad door dit handelen van verweerder, omdat zij de ontbrekende stukken wel reeds in hun bezit hadden ten tijde van het instellen van beroep en deze stukken alsnog aan de rechtbank zijn overgelegd. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden vernietigd dient te worden.
Is de omgevingsvergunning terecht verleend?
Toetsingskader
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan). Op deze gronden rusten – voor zover relevant – de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer-3’.
6.1.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden (gebonden beschikking).
Is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
7. Eisers betogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen omdat de voet van slagboom 1 is voorzien op gronden met de bestemming ‘Wonen’ en derhalve in strijd is met het bestemmingsplan.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gehele slagboom inclusief de voet is voorzien op gronden met de bestemming ‘Verkeer-3’.
7.2.
Ter zitting is met partijen aan de hand van de kadastrale kaart, foto’s en het bestemmingsplan uitgebreid besproken waar slagboom I precies staat. De rechtbank is er aan de hand van deze bespreking van overtuigd dat deze slagboom niet staat op de plek zoals door eisers aangegeven op de door hen getoonde kaart. De slagboom staat enkele meters verder nabij de hoek van het appartementencomplex en de toegangsweg naar het parkeerterrein direct na het einde van de wand van de bebouwing. Die wand en de vanaf het einde daarvan doorgetrokken rechte lijn tot aan de hoek van de (overhangende) bebouwing vormt zowel de bestemmingsgrens als de kadastrale grens. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet anders geoordeeld worden dan dat de slagboom (inclusief de voet), die circa 20 centimeter verwijderd is van die wand en doorgetrokken lijn, geheel op kadastraal perceel sectie I nummer 2020 en op gronden met de bestemming ‘Verkeer-3’ staat. Het plaatsen van een slagboom is toegestaan binnen deze bestemming en daardoor is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.
Gebonden beschikking
8. Nu geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan en evenmin gesteld of gebleken is dat een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo vermelde gronden voor het weigeren van een omgevingsvergunning van toepassing zijn was verweerder gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Die omgevingsvergunning is dan ook terecht verleend. De overige beroepsgronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Wel of niet openbare weg?
9. Voor zover eisers betogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig genomen is, omdat door de plaatsing van de slagbomen een openbare weg in de zin van de Wegenwet wordt afgesloten zonder onttrekkingsbesluit, overweegt de rechtbank dat dit geen grond kan zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Voor zover eisers bedoeld hebben dat verweerder op die grond had moeten handhaven komt de rechtbank daar bij de beoordeling van het handhavingsbesluit op terug.
Inbreuk op het eigendomsrecht?
10. Voor zover eisers betogen dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met hun recht van overpad en daarmee een inbreuk op hun eigendomsrecht betreft, overweegt de rechtbank dat dit evenmin een grond kan zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Nu sprake is van een gebonden beschikking, is er geen ruimte voor een belangenafweging en kunnen eventuele privaatrechtelijke belemmeringen niet in de weg staan aan verlening van de omgevingsvergunning. Het verlenen van een omgevingsvergunning omvat slechts de publiekrechtelijke toestemming om het desbetreffende bouwplan te realiseren en omvat niet de toestemming om inbreuk te maken op andermans buren- en/of eigendomsrecht. De rechtbank begrijpt dat eisers zorgen hebben over de bereikbaarheid van hun woning die aan het parkeerterrein is gelegen, maar kan daar in deze procedure geen oordeel over geven. Eisers kunnen eventuele inbreuken op hun burgerlijke rechten als gevolg van de plaatsing van de slagboom desgewenst aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Vertrouwensbeginsel
11. Eisers betogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat in een mail van 21 september 2021 van een senior jurist van de gemeente [plaats 1] wordt geschreven dat hij ervan uitgaat dat vergunninghoudster voor de plaatsing van de slagbomen toestemming had van alle rechthebbenden. Eisers betogen dat vergunninghoudster verweerder heeft voorzien van onjuiste informatie en dat dat blijkt uit deze mail. In deze mail schrijft de senior jurist van de gemeente [plaats 1] het volgende:
‘Voor zover ons bekend is zou u voor alle betrokkenen spreken en zouden geen belemmeringen voor bewoners of leveranciers ontstaan.”
11.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 [1] een stappenplan uiteengezet dat wordt gehanteerd bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
11.2.
Eisers hebben ter zitting desgevraagd onderkend dat geen sprake is van een toezegging dat de omgevingsvergunning niet zou worden verleend. De rechtbank leest die ook niet in voormelde mail. Reeds daarom is geen sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel.
Participatie
12. Eisers betogen dat verweerder niet voldaan heeft aan zijn eigen participatiebeleid door de andere VvE’s aan het [straatnaam] pas te informeren over de slagbomen toen ze al geplaatst waren.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat op deze aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere procedure van toepassing is. Verweerder was derhalve niet verplicht om eisers in de gelegenheid te stellen zienswijzen in te dienen voordat op die aanvraag wordt beslist en evenmin om anderszins participatie te bieden. Overigens is de rechtbank wel van mening dat de informatievoorziening rondom de slagbomen door vergunninghoudster niet de schoonheidsprijs verdient, door eisers pas op een later tijdstip te informeren dan andere bewoners. De rechtbank betreurt dat omdat een tijdige en transparante informatievoorziening veel ontevredenheid kan besparen.
Handhavend optreden
13. In het licht van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat nu de aangevraagde omgevingsvergunning terecht is verleend erin zoverre geen grondslag bestaat voor handhavend optreden, omdat geen sprake is van een overtreding. Ook de gestelde inbreuk op eisers burgerlijke rechten kan geen grondslag zijn om handhavend op te treden. Zoals hiervoor overwogen kunnen eisers zich terzake desgewenst wenden tot de burgerlijke rechter.
14. De rechtbank leidt uit het bezwaarschrift af dat eisers het handhavingsverzoek ook zo hebben bedoeld dat verweerder handhavend zou moeten op treden, omdat door de plaatsing van de slagboom een openbare weg in de zin van de Wegenwet wordt afgesloten zonder dat daarvoor een onttrekkingsbesluit is genomen. Verweerder heeft dat kennelijk ook zo opgevat en heeft in het bestreden besluit overwogen dat geen onttrekkingsbesluit nodig was omdat geen sprake is van een openbare weg.
15. Volgens artikel 4 van de Wegenwet kan een weg openbaar worden door:
  • 30 jaar voor iedereen toegankelijk te zijn;
  • 10 jaar voor iedereen toegankelijk te zijn en tevens gedurende die tijd is onderhouden door de overheid; of
  • wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
15.1.
De rechtbank overweegt verder dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (de Afdeling) [2] blijkt dat uit de totstandkoming van artikel 4 van de Wegenwet volgt dat een eigenaar van een weg de mogelijkheid heeft om openbaarheid te voorkomen door het fysiek afsluiten van een weg of het plaatsen van een bordje met het opschrift "Verboden toegang" - waarmee de wil van de rechthebbende dat de weg niet voor een ieder toegankelijk is kenbaar is gemaakt -. Daarmee wordt het tijdvak van dertig jaren als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, doorbroken, ook al geschiedt dat slechts korte tijd. Diegene die zich op de openbaarheid van een weg beroept, dient die openbaarheid aannemelijk te maken. Derhalve rust op eisers de bewijslast aannemelijk te maken dat de parkeerplaatsen openbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eisers hebben niet gemotiveerd betwist dat ter plaatse bij de ingang van het parkeerterrein al jaren een geel verbodsbord hangt met onder meer als opschrift “Verboden toegang voor onbevoegden”. Daarmee is geen sprake (meer) van een openbare weg. Dat niemand zich tegen liet houden om van het parkeerterrein feitelijk gebruik te maken, zoals eisers stellen, en dat er ook een verkeersbord hangt en in overleg met de gemeente internetbekabeling is gelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Nu geen sprake is van een openbare weg is ook geen onttrekkingsbesluit nodig. Ook in zoverre bestaat geen grondslag voor handhavend optreden.
Dubbele dwangsom
16. Eisers betogen dat zij ten onrechte slechts eenmaal een verbeurde dwangsom toegekend hebben gekregen voor het te laat beslissen op hun bezwaren. Volgens eisers hebben zij recht op twee verbeurde dwangsommen, omdat zij bezwaar hebben gemaakt tegen twee primaire besluiten, namelijk het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen en het besluit om het handhavingsverzoek af te wijzen.
16.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat er een dusdanige inhoudelijke samenhang bestaat tussen de beide procedures dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers zelf voor beide procedures één pro forma bezwaar en één bezwaar hebben ingediend en dat er in het handhavingsverzoek geen andere gronden worden aangevoerd dan in het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1732.