ECLI:NL:RBDHA:2025:14797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.22680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 augustus 2025, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 30 april 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en eiseres vrijstelling van het griffierecht verleend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden, nadat deze termijn met drie maanden was verlengd. Eiseres heeft de minister op 6 mei 2025 verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar de rechtbank concludeert dat het beroepschrift prematuur is ingediend, omdat de termijn voor het indienen van het beroep nog niet was verstreken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf van 30 april 2024.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eiseres heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eiseres heeft de minister, met de brief van 6 mei 2025, door de minister ontvangen op 7 mei 2025, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [4] De termijn van twee weken vangt aan één dag na ontvangst van de brief waarin eiseres de minister heeft gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [5] In het geval van eiseres begon deze termijn op 8 mei 2025. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn daarom is verstreken op 22 mei 2025. Eiseres heeft het beroepschrift ingediend op 19 mei 2025. Het beroep is te vroeg en dus prematuur ingediend en voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. [6]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De minister hoeft de proceskosten niet aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
6.Zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.