ECLI:NL:RBDHA:2025:14791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.9570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en inreisverbod voor Gambiaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser. De eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, na eerder een asielaanvraag te hebben ingediend die was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft gepresenteerd die de beoordeling van zijn aanvraag zouden kunnen beïnvloeden. De eerdere asielaanvraag was afgewezen omdat de vrees van de eiser voor represailles van de Gambiaanse overheid en gedupeerden van een brand niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de vrees van de eiser al in de eerdere procedure was beoordeeld en dat de argumenten over corruptie binnen de Gambiaanse politie niet waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgelegde inreisverbod van twee jaar terecht was, omdat de eiser geen nieuwe medische klachten had aangetoond die een uitzondering op het inreisverbod zouden rechtvaardigen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: drs. J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
niet-ontvankelijk verklaard en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1997.
1.1.
Op 19 maart 2021 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan die aanvraag is ten grondslag gelegd dat eiser in Gambia wordt gezocht vanwege een brand die door zijn toedoen is ontstaan. Eiser vreest voor zowel de overheid als de gedupeerden van de brand. Deze aanvraag is bij besluit van 19 januari 2023 afgewezen als ongegrond. In dit besluit is overwogen dat geen bescherming kan worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens het plegen van een commuun delict en dat niet te verwachten is dat eiser bij terugkeer onevenredige of discriminatoire bestraffing te wachten staat vanwege de brandstichting. Ten aanzien van de vrees voor de gedupeerden van de brand is overwogen dat eiser hiervoor de bescherming kan inroepen van de autoriteiten in Gambia. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 17 oktober 2023 ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft op 28 januari 2025 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor represailles van de zijde van de gedupeerden van de brand en dat hij vreest voor de Gambiaanse overheid. Daarnaast heeft hij medische problemen die hij eerder niet had.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder heeft eiser aan de aanvraag geen relevante nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag gelegd. De vrees van eiser voor de Gambiaanse overheid en de gedupeerden van de brand is namelijk al in de eerdere asielprocedure beoordeeld. Eiser heeft ook geen nieuwe documenten overgelegd. In het besluit is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat hij in Gambia bescherming zal krijgen van de autoriteiten. De politie in Gambia is corrupt en helpt slechts degenen die betalen of macht hebben. Eiser heeft geen van beide en zal dus zeker geen hulp krijgen, waardoor hij een serieus risico loopt op een onmenselijke behandeling. Verder stelt eiser met betrekking tot het inreisverbod dat hij in Gambia niet de noodzakelijke medische hulp kan krijgen.
De beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser aan zijn aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder stelt terecht dat de vrees van eiser voor de Gambiaanse autoriteiten en de gedupeerden van de brand al is beoordeeld in de eerste asielprocedure. Verweerder heeft er op de zitting ook terecht op gewezen dat eiser zijn stelling dat de politie in Gambia corrupt is en hij daarom bij terugkeer geen bescherming van de Gambiaanse autoriteiten hoeft te verwachten in geval van problemen met de gedupeerden van de brand, niet heeft onderbouwd.
5. Ten aanzien van het inreisverbod heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat eiser zijn stellingen over zijn medische klachten en het ontbreken van een adequate behandeling hiervoor in Gambia, geenszins heeft onderbouwd. Gelet hierop heeft verweerder in eisers stellingen geen belemmering hoeven zien om aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
6. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard en daarbij terecht aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.