ECLI:NL:RBDHA:2025:14790
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank heeft op 11 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten hun internationale verplichtingen zullen nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een strijdige behandeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat verweerder de asielaanvraag niet aan zich hoefde te trekken. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.