ECLI:NL:RBDHA:2025:14644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
09/302025-24, 09/394761-24 (ttz. gev.) en 09/085791-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandelingen en diefstal met gevangenisstraf en contactverbod

Op 8 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 1 januari 1982, die werd beschuldigd van twee mishandelingen en een diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij, S. Zouitni, voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 1.589,03 met wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel uitgesproken.

De zaak betreft twee incidenten. In het eerste incident, op 22 september 2024, heeft de verdachte zijn toenmalige partner, S. Zouitni, mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar met kracht heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische klachten bij het slachtoffer. In het tweede incident, op 11 december 2024, heeft de verdachte een 10-jarig kind, S. Zouitni, mishandeld en vervolgens goederen van hem gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het kind heeft geschopt en de goederen heeft weggenomen, maar heeft geoordeeld dat het geweld niet bedoeld was om de diefstal te vergemakkelijken, waardoor de verdachte voor dat feit is vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en het gebruik van middelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om de samenleving te beschermen en om de benadeelde partij te beschermen tegen de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/302025-24, 09/394761-24 (ttz. gev.) en 09/085791-24 (tul)
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Tegenspraak (279 Sv)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak met parketnummer 09/302025-24 is op 20 december 2024 ter terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank aangehouden en ter terechtzitting van 2 april 2025 door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen. Het onderzoek ter terechtzitting is opnieuw aangevangen en gehouden op de terechtzitting van 25 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsvrouw mr. J.A. Schuttevaer namens de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/302025-24 (hierna: dagvaarding I) en 09/394761-24 (hierna: dagvaarding II). De integrale tekst van de tenlasteleggingen is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht. Kort gezegd bestaat de verdenking jegens de verdachte uit het volgende.
Dagvaarding I
De tenlastelegging van dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van de politierechter van 20 december 2024. Na de wijziging wordt de verdachte ervan verdacht dat hij op 22 september 2024 zijn toenmalige partner [aangever 1] heeft mishandeld.
Dagvaarding II
De verdachte wordt verweten dat hij zich op 11 december 2024 schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij geweld is gebruikt tegen [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ), een jongen van 10 jaar oud (feit 1). De vermeende geweldshandelingen zijn ook ten laste gelegd als mishandeling van [aangever 2] (feit 2).
3. De bewijsbeslissing
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Dagvaarding I
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde mishandeling van [aangever 1] kan worden bewezen.
Dagvaarding II
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het geweld dat de verdachte tegen [aangever 2] heeft gepleegd, bedoeld was om de diefstal te vergemakkelijken. Voor feit 1 dient gedeeltelijke vrijspraak te volgen van de strafverzwarende geweldshandeling. Volgens de officier van justitie kan wel de diefstal (feit 1, impliciet subsidiair) en de mishandeling (feit 2) worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van de verdenkingen op zowel dagvaarding I als II moet worden vrijgesproken.
3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Den Haag. Voor dagvaarding I is dit het dossier met nummer PL1500-2024307043 (60 pagina’s). Voor dagvaarding II is dit het dossier met nummer PL1500-2024399911 (33 pagina’s). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor het bewijs van de feiten waarover zij blijkens hun inhoud gaan.
Ten aanzien van dagvaarding I

1.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 22 september

2024 (p. 5-7):

Ik doe aangifte van mishandeling door mijn vriend [de verdachte] . Op 22 september 2024 omstreeks 18.00 uur, bevonden wij ons in de woning van mijn moeder. Wij zaten in eerste instantie in de woonkamer. Wij zaten hier omdat mijn nichtje [naam 1] en haar vriend [naam 2] ruzie met elkaar hadden. Op enig moment sloeg de discussie over op ons. Nadat deze discussie tussen mij en [de verdachte] was ontstaan besloot ik op te staan en naar de slaapkamer toe te gaan. Ik zag dat [de verdachte] toen direct achter mij aan liep. [de verdachte] liep ook de slaapkamer binnen. Ik zag dat [de verdachte] naar mij toe liep. Ik zag dat [de verdachte] zijn rechterhand naar achteren haalde en met kracht in de richting van mijn linkerwang haalde. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij met zijn rechter vlakke hand raakte. Ik zag dat hij vervolgens zijn linkerhand naar achteren haalde en met kracht zijn linkerhand in de richting van mijn rechterwang haalde. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij met zijn linker vlakke hand op mijn rechterwang raakte. Ik voelde door deze klappen direct een hevige pijn op beide wangen. (…)
Hierop ben ik teruggegaan naar de slaapkamer. Ik zag dat [de verdachte] zonder te praten op mij af kwam lopen. Ik zag dat [de verdachte] van beide handen een gebalde vuist maakte. Ik zag dat [de verdachte] zijn armen om en om naar achteren haalde, met gebalde vuisten en met kracht in de richting van mijn gezicht haalde. Door de klappen van [de verdachte] ben ik ten val gekomen. Toen ik eenmaal op de grond lag bleef [de verdachte] mij met kracht en met gebalde vuisten op mijn lijf slaan. Op enig moment zag ik dat [de verdachte] zijn rechterbeen naar achteren haalde en met kracht naar voren haalde. Ik zag en voelde dat hij mij een aantal keren op mijn hoofd raakte en een aantal keer op mijn lichaam geraakt. Ik voelde tijdens het schoppen dat [de verdachte] mij op mijn lip raakte. Ik voelde direct dat mijn lip dik werd. Ik zag direct dat vanuit mijn mond bloed op de grond terecht kwam. Ik voelde dat mijn lip helemaal loshing. Ik zag dat hij op enig moment vooroverboog en met beide handen aan mijn haren trok. Ik voelde op enig moment dan [de verdachte] mijn haren vasthad. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij door mij aan mijn haren te trekken over de vloer heen trok. Ik schat in dat [de verdachte] mij ruim een meter aan mijn haren over de grond heen sleurde.

2. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, voor zover inhoudende (p. 15-16):

Medische informatie d.d. 23 september 2024 betreffende: Zoutni, [aangever 1] .
Omschrijving van het letsel:
- Uitwending waargenomen letsel: ja, onderste lip 2x hechting
- Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Gering? : ja.
- Psychische stoornissen: ja, angst stoornis
- Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 23/09/2024
- Overige van belang zijnde informatie: meerdere hematoom armen / bovenarm. Hoofdpijn, snijwond onderste lip met hechting. Kniepijn. Pijn ribben.
- Geschatte duur genezing. 3 wkn.

3.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 september 2024 (p. 22):

Ik heb op 22 september 2024 telefonisch contact opgenomen met [naam 1] . Ik heb [naam 1] gevraagd of zij bereid was een getuige verklaring af te leggen over een incident wat zich op [adres 2] te Den Haag heeft afgespeeld in de nacht van 21 september 2024 op 22 september 2024.
Gisteravond hadden we een soort chil avond in het huis van mijn oma gelegen op de [adres 2] te Den Haag. Op een gegeven moment hadden [aangever 1] en [de verdachte] ruzie met elkaar. Ik zag dat [aangever 1] de gang inliep in de richting van de achterste slaapkamer. Ik zag dat [de verdachte] achter haar aanliep. Toen ik de gang inkeek zag ik dat [de verdachte] met zijn rug naar mij toe stond en [aangever 1] mijn kant opkeek. Ik zag dat [de verdachte] met zijn rechterarm, met een hand gebald tot een vuist, een uithalende beweging, met snelheid en kracht, in de richting van het gezicht van [aangever 1] bracht. Ik kon niet precies zien waar [aangever 1] door de vuistslag werd geraakt, maar ik hoorde wel een doffe klap van de vuistslag. Ik zag dat [aangever 1] met snelheid op de grond viel. Ik zag en hoorde dat [aangever 1] met haar hoofd tegen een deur aanviel. Ik zag dat [aangever 1] op de grond lag. Ik zag dat [de verdachte] een uithalende beweging maakte met zijn been, alsof hij een voetbal penalty ging nemen. Ik zag dat hij zijn voet met kracht en snelheid in de richting van [aangever 1] bracht. Ik zag dat de voet van [de verdachte] met snelheid en kracht [aangever 1] raakte. Ik zag dat ze opeens een wond onder haar liep had waar bloed uit liep.
Ten aanzien van dagvaarding II, feiten 1 en 2

1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 11 december 2024, voor zover inhoudende (p. 5):

Plaats delict: ter hoogte van [adres 1] te [plaats]
Pleegdatum: 11 december 2024
Aangever: [aangever 2]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] 2014
Ik liep samen met mijn neef [getuige] vanaf de Jumbo aan de Leyweg terug naar zijn huis. We hadden daar brood en wc papier gehaald. We keken naar rechts en ik zag dat er een man in het portiek stond voor nummer [huisnummer] . Ik liep samen met mijn neef door naar het einde van de straat. Ik zag dat de man naar buiten kwam. Voor de hoek van de Hoogeveenlaan schopte de man mijn voeten onder mijn lichaam vandaan waardoor ik hard op de grond viel. Ik viel hierbij op de linker kant van mijn lichaam. De man schopte mij daarna nog een keer aan de achterkant van mijn rechterbeen ter hoogte van mijn knieholte, terwijl ik op de grond lag. Ik voelde toen pijn aan mijn been. Ik liet mijn brood dat ik vast had vallen. De man heeft mijn brood en wc papier meegenomen.

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 11 december 2024, voor zover inhoudende (p. 8):

Ik kwam van Jumbo terug. Ik liep samen met mijn neef [aangever 2] . We hadden twee broden gekocht en een pak met acht rollen toiletpapier. Ik liep vanaf de Jumbo aan de Leyweg over de [straatnaam 1] naar huis. Ik zag dat de man in het portiek stond ter hoogte van de trappen voor de woning van nummer [huisnummer] . Ik zag dat de man naar buiten kwam. Op de hoek van de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] zag ik dat de man mijn neefje met zijn voet onderuit veegde. Ik zag dat mijn neefje hard viel.

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 december 2024, voor zover inhoudende (p. 12):

Op 11 december 2024 omstreeks 17.40 werd ik gestuurd naar de [adres 1] te 's Gravenhage. Voor de deur van het portiek werd ik aangesproken door een aantal jongeren. Eén van deze jongeren bleek te zijn: [aangever 2] . Terwijl ik in gesprek was zag ik collega [verbalisant] naar de woning gelegen aan de [straatnaam 1] met huisnummer [huisnummer] lopen. Ik zag dat collega [verbalisant] de woning in ging. Ik ben toen ook naar de voordeur van de woning gelopen en ik hoorde dat collega [verbalisant] in gesprek was met de bewoner van de woning. Dit bleek te zijn: [de verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1982.
Ik stond in de deuropening van de woning en zag dat collega [verbalisant] naar mij toe gelopen kwam. Collega [verbalisant] gaf me twee broden en een pak toiletpapier. Ik zag dat de broden en het toiletpapier uit de woning kwamen. Ik ben met de twee broden en het pak toiletpapier naar [aangever 2] gelopen. Ik vroeg aan [aangever 2] op dit de broden en het toiletpapier waren die de man had meegenomen en ik hoorde dat [aangever 2] zei dat het zijn broden en toiletpapier waren.

4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 11 december 2024, voor zover inhoudende (p. 24-27):

Ik zie die kinderen weg rennen, dus ik pak het brood. Er was nog iets wat ik gepakt, maar dat weet ik niet meer.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding II, feiten 1 en 2
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [aangever 2] heeft geschopt en nadien het brood en het wc papier van [aangever 2] heeft meegenomen. Alhoewel de twee handelingen vrijwel direct na elkaar plaatsvonden, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachte het geweld jegens [aangever 2] gepleegd heeft met de bedoeling de diefstal van brood en wc-papier te vergemakkelijken. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van diefstal met geweld (feit 1, impliciet primair).
Wel komt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de diefstal (feit 1, impliciet subsidiair) heeft gepleegd en [aangever 2] heeft mishandeld (feit 2).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 22 september 2024 te
s-Gravenhage [aangever 1] heeft mishandeld door
haarmeermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te stompen en aan de haren te trekken en meermalen tegen het gezicht en het lichaam te schoppen;
Dagvaarding II
1
hij op 11 december 2024 te 's-Gravenhage brood en wc papier die geheel aan [aangever 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 11 december 2024 te 's-Gravenhage [aangever 2] (geboren [geboortedatum 2] 2014) heeft mishandeld door die [aangever 2] te schoppen zodat deze kwam te vallen en vervolgens tegen het lichaam van die [aangever 2] te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, namelijk een contactverbod met [aangever 1] . Iedere keer dat de verdachte contact zoekt met [aangever 1] , acht de officier van justitie vervangende hechtenis van één maand passend, met een maximum van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat kan worden volstaan met een straf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan a) mishandeling van zijn toenmalige partner [aangever 1] , b) mishandeling van een jongen van 10 jaar oud en c) de diefstal van spullen van diezelfde jongen.
De verdachte heeft zijn partner fors mishandeld door haar met kracht tegen het hoofd en lichaam te schoppen terwijl zij op de grond lag en haar daarna aan haar haren over de grond te sleuren. Het slachtoffer ondervindt nog steeds de gevolgen van deze mishandeling, zo blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Zij kampt door de mishandeling nog steeds met fysieke gezondheidsklachten, slaapproblemen en de angst om naar buiten te gaan.
De verdachte had sinds enkele weken een relatie met het slachtoffer. De rechtbank rekent de verdachte het huiselijk geweld waar hij zich in deze relatie schuldig aan heeft gemaakt aan.
De mishandeling van de 10 jaar oude [aangever 2] en de diefstal van de spullen van [aangever 2] hadden geen duidelijke aanleiding. De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte zomaar een kind heeft aangevallen. Uit de aangifte en de getuigenverklaring van de neef van [aangever 2] blijkt dat het incident voor beide jongens een zeer angstige ervaring is geweest.
Tijdens beide incidenten was de verdachte onder invloed van alcohol of drugs. De verdachte lijkt zichzelf niet in de hand te hebben als hij middelen gebruikt. De rechtbank vindt het zorgelijk dat anderen slachtoffer worden van het middelengebruik van de verdachte.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 juni 2025. De verdachte is in de afgelopen jaren meermaals veroordeeld, onder meer voor vernieling, bedreiging en overtreding van een gedragsaanwijzing, allen in verband met een ex-partner. De huidige feiten heeft de verdachte bovendien gepleegd in verschillende lopende proeftijden. Deze gegevens weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 5 december 2024 en 20 februari 2025.
De reclassering heeft op verschillende leefgebieden zorgen over de verdachte. De verdachte is drie jaar dakloos geweest. In augustus 2024 kreeg de verdachte een woning bij Limor. De verdachte is op dit moment verwikkeld in een civiel geschil met Limor over beëindiging van de huurovereenkomst wegens vermeende overlast. De verdachte heeft geen inkomsten, forse schulden, geen dagbesteding en geen sociaal netwerk dat hem steunt. De reclassering heeft geen volledig zicht op het middelengebruik en het psychosociaal functioneren van de verdachte, maar de reclassering heeft de indruk dat er sprake is van psychiatrische problemen (achterdocht en wanen) en problematisch middelenmisbruik (alcohol en basecoke). De verdachte heeft aan de reclassering verteld dat hij geen problemen heeft met alcohol en drugs, maar dat hij enkel voor de gezelligheid middelen gebruikt. De verdachte stelde zich tegenover de reclassering en de hulpverlening (Fivoor en Limor) wantrouwend en agressief op, waardoor hulpverlening tot op heden niet van de grond is gekomen.
De verdachte is door de raadkamer van deze rechtbank geschorst uit de voorlopige hechtenis per 25 december 2024. Naast de algemene schorsingsvoorwaarden golden als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht, verplichting tot ambulante behandeling en -begeleiding, de verplichting tot het meewerken aan middelencontrole en de verplichting om mee te werken aan het psychologisch onderzoek voor de Pro Justitia-rapportage. De verdachte heeft aan deze voorwaarden niet meegewerkt. De reclassering heeft op 20 februari 2025 geadviseerd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De reclassering schat het risico op recidive, het risico dat de verdachte letsel veroorzaakt en het risico dat de verdachte zich onttrekt aan bijzondere voorwaarden allen in als hoog.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage over de verdachte van 10 maart 2025, opgemaakt door forensisch neuropsycholoog G.W.J. Pol. De psycholoog kan geen conclusies trekken over eventuele problematiek van de verdachte, omdat de verdachte niet wilde meewerken aan het onderzoek.
De op te leggen straf en maatregel
Vanwege de ernst van deze feiten is de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij betrekt de rechtbank dat het onder meer gaat om huiselijk geweld, waarbij de verdachte eerder is veroordeeld in verband met een conflict met een ex-partner en om een mishandeling van een minderjarig slachtoffer. De verdachte accepteert geen hulp voor zijn problemen en de rechtbank is er niet van overtuigd dat een voorwaardelijk strafdeel met algemene voorwaarden een spreekwoordelijke “stok achter de deur” voor de verdachte is om geen strafbare feiten meer te plegen. Daarom ziet de rechtbank, ander dan de officier van justitie, geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
De rechtbank acht het van belang dat de ex-partner van de verdachte wordt beschermd tegen de verdachte. De rechtbank zal aan de verdachte daarom een contactverbod met het slachtoffer [aangever 1] opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Iedere keer dat de verdachte contact zoekt met [aangever 1] , wordt vervangende hechtenis toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. De rechtbank legt deze maatregel op voor de duur van drie jaren.
De voorlopige hechtenis
Omdat de verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden en de kans op recidive hoog is, weegt het strafvorderlijk belang bij vrijheidsbeneming naar het oordeel van de rechtbank op dit moment zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte bij zijn vrijheid. De rechtbank zal daarom bevelen dat de schorsing wordt opgeheven, wat betekent dat de voorlopige hechtenis herleeft.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.244,88, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Materieel
- Eigen risico 2024
244,49
- Eigen risico 2025
344,54
- Toekomstige huidbehandeling
1.050,-
- Toekomstige behandelingen fysiotherapie
420,-
- Aanschaf bitje
185,85
Immaterieel
- Smartengeld
1.000,-
+
Totaal vordering
3.244,88
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan materiële schade een bedrag van € 244,49 voor het eigen risico van 2024 kan worden toegewezen, dat aan immateriële schade € 1.000,- kan worden toegewezen en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij betoogd dat de vordering van materiële schade niet-ontvankelijk is omdat die onvoldoende is onderbouwd, en dat de vordering van immateriële schade slechts toewijsbaar is tot een lager bedrag dan € 1.000,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het in dagvaarding I bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht een deel van de gevorderde materiële schade, bestaande uit het eigen risico over de jaren 2024 en 2025, een bedrag van respectievelijk € 244,49 en
€ 344,54, toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende concreet toegelicht dat zij in 2024 medicijnen heeft gekocht en in 2025 behandelingen bij de psycholoog heeft ondergaan, dat dit het gevolg is van de mishandeling door de verdachte, en dat haar zorgverzekeraar haar hiervoor het eigen risico in rekening heeft gebracht. De gevorderde bedragen zijn onderbouwd met overzichten van de zorgverzekeraar. De verdediging heeft ter betwisting aangevoerd dat de medicijnen en de fysiotherapie ook voor gezondheidsklachten kunnen zijn geweest die geen verband houden met de mishandeling door de verdachte, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor de gevorderde toekomstige kosten voor een huidbehandeling van het litteken aan de lip en toekomstige fysiotherapie. Toekomstige schade komt in een strafproces slechts als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking, als na afweging van goede en kwade kansen vast staat dat de gevorderde schade ook in de toekomst daadwerkelijk zal worden geleden. Toekomstige zorgkosten kunnen slechts worden toegewezen als vaststaat dat de benadeelde partij in de toekomst nog behandelingen moet ondergaan. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de benadeelde partij in de toekomst daadwerkelijk behandeling zal ondergaan bij een huidkliniek en fysiotherapeut. Het strafbare feit heeft enige tijd geleden plaatsgevonden en uit de stukken die de benadeelde partij bijvoegt blijkt niet dat zij al behandelafspraken gepland heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partij tevens niet-ontvankelijk verklaren voor de gevorderde kosten voor het bitje tegen tandenknarsen. De verdediging heeft betwist dat het tandenknarsen verband houdt met de mishandeling, en op grond van de overgelegde medische stukken kan de rechtbank dit verband niet vaststellen.
Immateriële schade
Door de mishandeling heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen (onder meer blauwe plekken en verwonding lip). Bovendien heeft zij geestelijk letsel opgelopen (PTSS en een angststoornis), waarvoor zij is behandeld door een psycholoog. Op grond van artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek bestaat op grond hiervan recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag aan smartengeld. Gelet op de toelichting van de benadeelde partij en de bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 1.000,-.
Totaal toegewezen bedrag
De slotsom is dat de rechtbank een hoofdsom van € 1.589,03 toewijst (€ 589,03 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade). Voor het meer gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Wettelijke rente
De immateriële schade is ontstaan vanaf 22 september 2024 (de datum van de mishandeling). De rechtbank zal de wettelijke rente over de immateriële schade toewijzen vanaf die datum.
De materiële schade is ontstaan tussen 22 september 2024 en 31 mei 2025 (de indiendatum van de laatste nota voor verschuldigd eigen risico). Omdat het gaat om een grotere hoeveelheid verschillende nota’s, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade (schattenderwijs) bepalen op een datum gelegen in ongeveer het midden van de periode waarin de schadeposten zijn geleden, namelijk op 26 januari 2025.
Proceskosten
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 1] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.589,03
vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.000,- vanaf 22 september 2024 en de wettelijke rente over € 589,03 vanaf 26 januari 2025, beide tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 1] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De politierechter in de Rechtbank Den Haag heeft aan de verdachte op 1 mei 2024 een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 7 dagen, met een proeftijd van twee jaar (parketnummer 09/085791-24). De officier van justitie heeft bij vordering van 16 juni 2025 gevorderd dat deze voorwaardelijke opgelegde straf nu ten uitvoer wordt gelegd omdat de verdachte tijdens de proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering geheel moet worden afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht de voorwaardelijke straf nu niet uit te voeren en in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met een jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 7 dagen toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd door in de proeftijd van het vonnis van de politierechter van 1 mei 2024 opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 38w, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het de onder de parketnummers 09/302025-24 en 09/394761-24 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
dagvaarding I (09/302025-24)
mishandeling;
dagvaarding II (09/394761-24)
feit 1:diefstal;
feit 2:mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de hoogte van het in mindering te brengen voorarrest op
15 DAGEN(één dag voor parketnummer 09/302025-24, 14 dagen voor parketnummer 09/394761-24);
de vrijheidsbeperkende maatregel;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE) JARENop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1983;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (TWEE) WEKENvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (ZES) MAANDEN;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
de voorlopige hechtenis;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.589,03 en veroordeelt de verdachte dit bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.000,- vanaf 22 september 2024 en de wettelijke rente over € 589,03 vanaf 26 januari 2025, beide tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [aangever 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij [aangever 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.589,03 vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.000,- vanaf 22 september 2024 en de wettelijke rente over € 589,03 vanaf 26 januari 2025, beide tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank, gewezen onder parketnummer 09/085791-24, te weten gevangenisstraf voor de duur van
7 (ZEVEN) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2025.