ECLI:NL:RBDHA:2025:1464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Palestijnse eiser van Egyptische afkomst met albinisme

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 18 december 2024 de aanvraag afgewezen als ongegrond, waarbij eiser geen terugkeerbesluit is opgelegd vanwege zijn rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser, van Palestijnse afkomst en met de Egyptische nationaliteit, heeft in zijn asielaanvraag gesteld dat hij vreest voor discriminatie vanwege zijn afkomst en uiterlijk (albinisme). De rechtbank oordeelt dat de minister de relevante elementen niet onjuist heeft vastgesteld en dat de ervaren discriminatie niet van dien aard is dat het eiser onmogelijk maakt om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De rechtbank volgt de minister in het oordeel dat de enkele belemmeringen die eiser heeft ervaren onvoldoende zijn voor de conclusie dat hij als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 december 2024 de aanvraag afgewezen als ongegrond. Aan eiser is geen terugkeerbesluit opgelegd, omdat hij rechtmatig verblijf heeft vanwege de bevriezing van de gevolgen van het stopzetten van de facultatief geboden tijdelijke bescherming. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Het beroep is ongegrond, omdat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, of een reëel risico op ernstige schade loopt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [datum] en is van Palestijnse afkomst. Hij heeft de Egyptische nationaliteit. Aan eiser is facultatief tijdelijke bescherming geboden, omdat hij als student uit Oekraïne is gevlucht. Hij heeft laatstelijk op 25 januari 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in Egypte vreest voor discriminatie vanwege zijn afkomst en zijn uiterlijk (albinisme).
3.1.
Eiser heeft verklaard dat hij is geboren in Saoedi Arabië en daar met zijn ouders heeft gewoond tot 26 mei 2018. Via zijn ouders had hij de Saoedische nationaliteit, maar deze is vervallen. Eiser had via zijn ouders ook een reisdocument voor Palestijnen van Jordanië, maar deze is ook vervallen. Eiser is met zijn ouders naar Egypte gereisd. Zij wonen daar nog met de jongere zus en twee jongere broers van eiser. Eiser heeft zelf van mei tot oktober 2018 in Egypte verbleven en heeft verklaard dat hij op straat altijd vragen kreeg vanwege zijn uiterlijk, dat hij daardoor in een slechte psychische situatie verkeerde en geïsoleerd raakte. Eiser heeft daarom besloten om in Oekraïne te gaan studeren. Hij is meerdere keren teruggekeerd naar Egypte om vrijstelling van de militaire dienstplicht te regelen, en heeft daarbij vervelende opmerkingen gekregen vanwege zijn afkomst. In 2021 heeft hij de vrijstelling gekregen en sindsdien is hij niet meer teruggekeerd naar Egypte.
3.2.
De minister heeft als relevante elementen aangemerkt en geloofwaardig geacht:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • de ervaren discriminatie in Egypte.
De elementen leiden volgens de minister niet tot de conclusie dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft, of een reëel risico loopt op ernstige schade. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij door discriminatie zo ernstig is beperkt in zijn bestaansmogelijkheden, dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
3.3.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op wat namens hem in beroep is aangevoerd gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat van belang is.
Zijn de relevante elementen juist vastgesteld?
4. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte niet als asielmotief heeft betrokken dat hij vanwege zijn afkomst is gediscrimineerd. Dat eiser alleen heeft verklaard over een vervelende opmerking bij het regelen van de vrijstelling, zegt niets over de vanwege zijn afkomst te verwachten discriminatie bij langdurige terugkeer naar Egypte. De minister heeft ten onrechte niet betrokken dat eiser maar 5 maanden in Egypte heeft verbleven.
4.1.
De rechtbank is anders dan eiser, van oordeel dat de minister de relevante elementen niet onjuist heeft vastgesteld. De gestelde discriminatie vanwege de afkomst, valt onder het vastgestelde element ‘ervaren discriminatie in Egypte.’ De minister is in het bestreden besluit ingegaan op de verklaring van eiser dat hij vanwege zijn afkomst is gediscrimineerd. Concreet heeft eiser in dit verband alleen verklaard over een vervelende opmerking van het recruteringsbureau, tijdens het regelen van zijn vrijstelling van de militaire dienstplicht. Eiser heeft verder niet verklaard over discriminatie vanwege zijn afkomst in antwoord op de vragen over toegang tot scholing, medische zorg, werk, het openbare leven op straat, het verkrijgen van documenten of het in- en uitreizen van Egypte. De enkele stelling dat dit mogelijk speelt bij langer dan 5 maanden verblijf, is door eiser niet nader onderbouwd. Ook niet middels verklaringen over zijn gezinsleden die als Palestijnen in Egypte verblijven. De beroepsgrond slaagt niet, gelet op het voorgaande.
Is sprake van ernstige discriminatie en schending van artikel 3 van het EVRM? [2]
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat de minister de ingebrachte landeninformatie over de positie van albino’s in Egypte onvoldoende serieus neemt. Ter onderbouwing is in de zienswijze gewezen op een rapport van de Verenigde Naties (VN), van 18 juli 2019, en een artikel van Raseef22, van 5 november 2022. De informatie vermeldt stigmatisering, discriminatie, openbare vernedering en obstakels voor het huwelijk. Hoewel albino’s volgens de wet dezelfde rechten hebben als personen met een handicap, bestaan er in de praktijk barrières. De informatie vermeldt verder dat sommige albino’s slachtoffer worden van het idee dat ze niet geschikt zijn voor werk, en geïsoleerd raken door harde woorden in de samenleving. Ook hebben zij in Egypte last van hoge temperaturen en gezondheidsrisico's van de zon en hoge kosten van speciale zonnebrand. Eiser betwist dat de ondervonden discriminatie niet ernstig was. De minister gaat er namelijk aan voorbij dat eiser bang was en geen conflict wilde, omdat dit de problemen alleen maar groter zou maken. Ook bij bezoeken aan Egypte uit Oekraïne bleef eiser thuis en ging hij niet alleen of te voet de straat op. Eiser kon weliswaar aangifte doen van een incident waarbij hij is geslagen, maar de minister gaat ten onrechte niet in op de verklaringen van eiser dat hij geen bescherming kon krijgen van de politie tegen ondervonden discriminatie.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het geloofwaardig geachte relaas volgt dat eiser in Egypte vanwege zijn afkomst en uiterlijk, kleinerende opmerkingen op straat en bij instanties te verduren heeft gehad. Ook blijkt dat eiser een belemmering heeft ondervonden bij het vinden van werk, omdat hij eenmaal heeft gesolliciteerd en vanwege zijn uiterlijk niet is aangenomen. Hoewel de rechtbank onderkent dat het voor eiser bijzonder naar moet zijn om dergelijke belemmeringen te ervaren, zijn de enkele belemmeringen onvoldoende om aangemerkt te worden als verdragsvluchteling of om te spreken van ernstige schade. De lat om op grond van discriminatie te worden aangemerkt als verdragsvluchteling ligt hoog. Het moet gaan om dusdanig ernstige belemmeringen in de bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. [3]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiser vanwege discriminatie in Egypte zo ernstig is beperkt dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit de verklaringen van eiser volgt onder meer dat hij toegang had tot medische zorg en scholing als ieder ander en dat hij documentatie kon verkrijgen als ieder ander in Egypte. Eiser heeft verder verklaard dat hij maar een keer heeft gesolliciteerd en toen niet is aangenomen vanwege zijn uiterlijk. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat eiser geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De overgelegde landeninformatie onderbouwt dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Het rapport van de VN spreekt over stigmatisering, maar benadrukt meer het gebrek aan informatie over de positie van albino’s in delen van het Midden-Oosten en Afrika. Het artikel van Raseef22 maakt melding van een albino die in Caïro leeft en die juist meerdere banen heeft gehad. De informatie leidt de rechtbank ook anderszins niet tot een ander oordeel. Daartoe heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat uit de informatie blijkt dat albino’s, ondanks het bestaan van barrières, dezelfde rechten genieten als personen met een handicap. Het is eerst aan eiser om de rechten te effectueren. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken van barrières in de praktijk die het hem onmogelijk hebben gemaakt om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
5.3.
De rechtbank volgt eiser verder niet in de stelling dat de minister in de besluitvorming voorbij is gegaan aan de verklaringen dat de politie hem niet wilde beschermen tegen discriminatie. De minister heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat de politie welwillend bleek om onderzoek te doen naar aanleiding van een mishandeling van eiser en dat hij aangifte had kunnen doen, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Deze mishandeling heeft eiser in zijn verklaringen in verband gebracht met discriminatie, omdat hij na een kleinerende opmerking zou zijn geslagen. Dat de politie eiser niet zou willen beschermen naar aanleiding van opmerkingen op straat, heeft eiser niet nader onderbouwd. Ook blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij een klacht heeft ingediend over de behandeling van de politie, of bescherming heeft verzocht bij de hogere autoriteiten. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser een groter conflict wilde vermijden, betekent dit tegelijkertijd dat niet is gebleken van discriminatie die zijn bestaansmogelijkheid ernstig heeft beperkt.
5.4.
De minister heeft verder terecht gesteld dat eiser probleemloos documenten heeft verkregen en Egypte legaal kon in- en uitreizen. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat het herhaaldelijk terugreizen naar Egypte afdoet aan de gestelde noodzaak voor internationale bescherming, omdat daardoor niet valt in te zien dat de problemen in Egypte voor eiser dusdanig ernstig zijn. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte voorbij is gegaan aan de stelling dat albino’s in Egypte geconfronteerd worden met hoge temperaturen, gezondheidsrisico's van de zon en hoge kosten van speciale zonnebrand, omdat eiser niet nader heeft toegelicht hoe dit verband houdt met het vluchtelingenschap of een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn 2001/55/EG).
2.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Vgl. paragraaf C2/3.2.6. van de Vreemdelingencirculaire en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1693, en van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1055.