In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 18 december 2024 de aanvraag afgewezen als ongegrond, waarbij eiser geen terugkeerbesluit is opgelegd vanwege zijn rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser, van Palestijnse afkomst en met de Egyptische nationaliteit, heeft in zijn asielaanvraag gesteld dat hij vreest voor discriminatie vanwege zijn afkomst en uiterlijk (albinisme). De rechtbank oordeelt dat de minister de relevante elementen niet onjuist heeft vastgesteld en dat de ervaren discriminatie niet van dien aard is dat het eiser onmogelijk maakt om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De rechtbank volgt de minister in het oordeel dat de enkele belemmeringen die eiser heeft ervaren onvoldoende zijn voor de conclusie dat hij als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.