ECLI:NL:RBDHA:2025:14574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/686933 / FT RK 25/553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing faillietverklaring op verzoek van schuldeiser met regresvordering

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hop, een verzoekschrift heeft ingediend tot faillietverklaring van verweerder. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van verzoeker om de (regres)vordering niet verder te laten oplopen prevaleert boven het belang van verweerder om niet failliet te worden verklaard. Verweerder, die in financiële problemen verkeert en niet in staat is om zijn huurverplichtingen na te komen, heeft erkend dat hij schulden heeft en heeft geprobeerd een buitengerechtelijke regeling te treffen, maar dit lijkt niet haalbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wat de basis vormt voor de faillietverklaring. De rechtbank heeft mr. K.S.L. van Vliet benoemd tot curator en mr.drs. J.C.A.T. Frima als rechter-commissaris. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer : C/09/686933 / FT RK 25/553
insolventienummer: C/09/25/240 F
vonnis van 17 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M.G. Hop,
tegen
[verweerder] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
woonadres: [postcode] [woonplaats 2] , [adres] ,
voorheen handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
verweerder.
Waar deze zaak over gaat
Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerder. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerder.
1.2.
Het verzoekschrift is op 15 juli 2025 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- verweerder met zijn echtgenote,
- [naam 1] , schuldhulpverlener van verweerder,
- [naam 2] beschermingsbewindvoerder van verweerder, en
- verzoeker met zijn echtgenote en zijn advocaat.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Standpunten van partijen

2.1.
Verzoeker heeft zijn onderneming, een winkelpand (hierna: “het pand”) met inventaris in juni 2024 verkocht aan verweerder met als opschortende voorwaarde dat de verhuurder van het pand akkoord zou gaan met de indeplaatsstelling van de huurovereenkomst. Verhuurder is hiermee akkoord gegaan onder de voorwaarde dat verzoeker hoofdelijk aansprakelijk zou blijven voor de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, die tot en met 31 oktober 2025 loopt.
2.2.
Omdat verweerder de huur niet meer betaalt, heeft verweerder de betalingsverplichting op zich moeten nemen vanwege voornoemde hoofdelijke aansprakelijkheid. Verzoeker heeft op grond hiervan een (regres)vordering op verweerder van inmiddels € 24.337,85, bestaande uit huurpenningen die verzoeker aan de verhuurder van het pand heeft voldaan, terwijl verweerder op basis van de overeenkomst tussen verzoeker en verweerder deze had moeten voldoen. Verzoeker heeft aangegeven dat het door verweerder gehuurde nog vol inventaris staat.
2.3.
Verzoeker heeft voorts gesteld dat verweerder meer schulden onbetaald laat, waaronder aan [bedrijf 2] (Green Egg Totaal), B.V. [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] .
2.4.
Verweerder heeft erkend dat hij de verschuldigde huur sedert een aantal maanden niet voldoet en heeft aangegeven dat hij problematische schulden heeft. Hij heeft zich begin 2025 tot de gemeente gewend met het verzoek geholpen te worden met zijn schuldenproblematiek. Sinds april 2025 wordt hij in dit kader begeleid door [bedrijf 6] . Ter stabilisatie van de financiële situatie is voor verweerder en zijn echtgenote beschermingsbewind aangevraagd en bij beschikking van juni 2025 is het beschermingsbewind door de kantonrechter uitgesproken. Verweerder heeft niet weersproken dat hij vorderingen onbetaald laat. Wel stelt hij zich op het standpunt dat hij de gelegenheid zou moeten krijgen om tot een buitengerechtelijke regeling met zijn schuldeisers te komen. Op grond hiervan heeft hij verzocht om aanhouding van het faillissementsverzoek.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van verzoeker
3.3.
Verweerder heeft op de zitting de vordering van verzoeker niet betwist. Van het vorderingsrecht van verzoeker is daarmee summierlijk gebleken.
Pluraliteit
3.4.
Verweerder heeft de gestelde steunvorderingen niet betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat van het bestaan van de steunvorderingen summierlijk is gebleken.
Toestand van hebben opgehouden te betalen
3.5.
Nu uit summier onderzoek is gebleken van het vorderingsrecht van verzoeker en duidelijk is dat verweerder meerdere schuldeisers heeft, dient de vraag te worden beantwoord of ook sprake is van een situatie van opgehouden hebben te betalen. Daarvoor is ten minste vereist dat één of meer van genoemde schulden niet of te laat worden voldaan. De (forse) vordering van verzoeker wordt geruime tijd onbetaald gelaten en andere vorderingen worden ook niet meteen betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de toestand van hebben opgehouden te betalen.
3.6.
Uitgangspunt is dat schuldeisers en schuldenaren in beginsel beter af zijn bij een buitengerechtelijke regeling dan met een faillissement. Een minnelijke regeling biedt voor schuldeisers doorgaans een grotere kans op (en hogere mate van) uitdeling, aangezien het salaris van de curator en de faillissementskosten dan niet hoeven te worden voldaan. Voor schuldenaren schept een minnelijke regeling perspectief op een schuldenvrije toekomst, terwijl na afwikkeling van een faillissement de vorderingen op natuurlijke personen in beginsel opeisbare verbintenissen blijven.
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker een vordering op verweerder heeft en dat deze vordering de komende periode nog verder op zal lopen. Verweerder heeft immers aangegeven dat hij de komende maanden de huur ook niet zal (kunnen) voldoen, zodat de verhuurder van het pand maandelijks betaling van de huur van het pand van verzoeker zal opeisen. Als gevolg daarvan loopt de hoogte van de vordering van verzoeker iedere maand verder op met een bedrag van ongeveer € 7.300. Verzoeker heeft daarom aanzienlijk belang bij het uitspreken van het faillissement van verweerder, zodat de curator de huur op kan zeggen.
3.8.
Voorts is op dit moment niet aannemelijk dat een buitengerechtelijke regeling tot stand zal komen nu verzoeker op de zitting te kennen heeft gegeven niet in de stemmen met enige buitengerechtelijke regeling. Daarnaast heeft de schuldhulpverlener van verweerder verklaard dat een wettelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort omdat niet alle schulden van verweerder te goeder trouw zijn ontstaan.
3.9.
Bij de afweging van de belangen van verzoeker enerzijds om niet nog een periode (naast de voorgaande periode) aansprakelijk te blijven voor het verhuurde, en verweerder anderzijds om tot een minnelijke regeling prevaleert het belang van verzoeker boven het belang van verweerder. Dit klemt temeer nu een minnelijke regeling waarschijnlijk niet zal slagen omdat verzoeker heeft aangegeven zich daar tegen te verzetten.
3.10.
Op grond van het voorgaande prevaleert het belang van verzoeker om de (regres)vordering niet verder te laten oplopen, boven het belang van verweerder om niet failliet te worden verklaard.
3.11.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring daarom toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
[verweerder] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
woonadres: [postcode] [woonplaats 2] , [adres] ,
voorheen handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] , voornoemd, in
staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr.drs. J.C.A.T. Frima;
- stelt aan als curator mr. K.S.L. van Vliet, advocaat te Naaldwijk;
- geeft de curator opdracht om de post van [verweerder] in te zien.
Dit is een beslissing van mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met M.Y.P.M. Zeeman, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025 om 10:00 uur.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.