In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, werkzaam bij het ministerie van Defensie, en de gedaagde, het ministerie van Defensie. Eiser vorderde onder andere dat het ministerie hem in staat zou stellen om een functie als medewerker frontoffice te Brunssum te vervullen, dan wel zijn huidige functie als commandant van het Interventieteam aan te passen zodat deze voor hem passend zou zijn. Eiser stelde dat het ministerie van Defensie zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam en dat hij ten onrechte als reguliere sollicitant werd behandeld.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstond. De rechter benadrukte dat de civiele rechter geen rol heeft in geschillen die bestuursrechtelijk handelen van een overheidsorgaan betreffen, mits er een adequate rechtsgang bij de bestuursrechter beschikbaar is. Eiser had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen besluiten van het ministerie van Defensie en kon ook verzoeken om een expliciet besluit te nemen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser zijn vorderingen niet in deze kortgedingprocedure kon aanvoeren en dat hij de proceskosten diende te betalen. De totale kosten werden begroot op € 1.999,--, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juli 2025.