ECLI:NL:RBDHA:2025:14532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/687990 KG ZA 25-660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding tegen de Staat der Nederlanden met betrekking tot bestuursrechtelijke beroepsprocedures

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van Buuren, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mrs. S. Heeroma en M. Moret. De vorderingen van eiser zijn gericht tegen een geplande zitting op 9 juli 2025 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij eiser stelt dat hij verhinderd is en dat de toegewezen spreektijd van 15 minuten onvoldoende is om zijn standpunten naar voren te brengen. Eiser heeft ook wrakingsverzoeken ingediend tegen de staatsraden die de zitting zouden behandelen, welke verzoeken zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, o.a. omdat de wrakingskamer heeft geoordeeld dat de staatsraden onpartijdig zijn en dat de Afdeling het recht heeft om de procedurele gang van zaken te bepalen. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de Staat betalen, die zijn begroot op € 1.999,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/687990 / KG ZA 25-660
Vonnis in kort geding van 8 juli 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. van Buuren te Strijen,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (RAAD VAN STATE)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. S. Heeroma en M. Moret te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juli 2025, met in totaal 15 producties;
- de op 8 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 8 juli 2025 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 9 juli 2025.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) een groot aantal beroepschriften ingediend in bestuursrechtelijke zaken, die volgens hem globaal zijn onder te verdelen in vier categorieën.
2.2.
Bij brief van 22 mei 2025 heeft de Afdeling [eiser] met betrekking tot voormelde beroepschriften een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals u bekend is, behandelt de Afdeling op 9 juli aanstaande de zaken met bovengemelde nummers op een zitting. De Afdeling zal deze zitting uitsluitend gebruiken om in alle zaken met u te spreken over de vraag of deze zaken en uw wijze van procederen al dan niet aanleiding geven voor het oordeel of daarbij sprake is van misbruik van procesrecht. Vanzelfsprekend heeft u op deze zitting de gelegenheid om daarover uw visie toe te lichten. U krijgt daarvoor bij aanvang van de zitting voor alle zaken gezamenlijk vijftien minuten spreektijd, waarna de Afdeling zal overgaan tot bespreking van deze kwestie. Na afloop van deze bespreking zal de Afdeling zich beraden over haar oordeel over deze vraag en dus over uw ontvankelijkheid. De zaken zullen op 9 juli aanstaande dus niet inhoudelijk worden behandeld. Daartoe zal een nadere zitting worden bepaald als de Afdeling in alle zaken deze voorvraag heeft beantwoord en aan voortzetting van de procedure(s) wordt toegekomen.”
2.3.
Na ontvangst van de zittingsdatum heeft [eiser] de staatsraden die zitting zullen hebben op 9 juli 2025 gewraakt (de eerste wraking). Bij brief van 16 juni 2025 is [eiser] uitgenodigd voor de behandeling van dit wrakingsverzoek op 19 juni 2025 om 14.00 uur. Daarop heeft [eiser] ook de leden van de wrakingskamer voorafgaand aan die wrakingszitting gewraakt.
2.4.
Het wrakingsverzoek betreffende de eerste wrakingskamer (de tweede wraking) is door een nieuwe wrakingskamer behandeld. Het tweede wrakingsverzoek is afgewezen. Vervolgens is het eerste wrakingsverzoek behandeld en eveneens afgewezen, waarbij tevens aan [eiser] een wrakingsverbod is opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van zijn eis ter zitting – zakelijk weergegeven – de Staat te gelasten de in de procedure bij de Afdeling geplande zitting van 9 juli 2025 geen doorgang te laten vinden en in plaats daarvan die zitting aan te houden voor een periode van drie maanden, waarbij voor de behandeling direct vier dagdelen dienen te worden ingepland. Daarbij vordert [eiser] tevens dat er andere staatsraden zullen worden aangewezen voor die behandeling dan de negen door hem in de dagvaarding genoemde staatsraden. Daarnaast vordert [eiser] te bepalen dat deze negen staatsraden de komende vijf jaar geen zaken van hem behandelen. Dit alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de totale proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De Afdeling handelt onrechtmatig door de zitting in zijn beroepen te plannen op 9 juli 2025 terwijl hij had aangegeven op die datum verhinderd te zijn. Daar komt bij dat de geplande zitting evident onrechtmatig is, nu hem slechts een spreektijd van 15 minuten in totaal is gegund, hetgeen volgens hem veel te kort is om in alle zaken te kunnen pleiten. [eiser] heeft de staatsraden die de zitting op 9 juli 2025 zullen doen ook om die reden gewraakt. Vervolgens is door hem tevens de behandelende wrakingskamer gewraakt. Beide wrakingen zijn afgewezen. [eiser] meent dat daarmee onrechtmatig recht is gesproken jegens hem. De staatsraden die zijn betrokken bij de wrakingsbeslissingen dan wel de behandeling van 9 juli 2025, kunnen daarom volgens [eiser] – voor de duur van de komende vijf jaar – zijn zaken niet behandelen. Bovendien behoort naar zijn mening voor de inhoudelijke behandeling van de zaken voldoende tijd te worden uitgetrokken, bij voorkeur vier blokken van elk een dagdeel. Ook om die reden is volgens [eiser] de voorgenomen zitting van 9 juli 2025 onrechtmatig en is er een spoedeisend belang bij de thans gevorderde maatregelen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor zover [eiser] beoogt te vorderen dat deze kortgedingprocedure wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant dan wel Oost-Brabant (hetgeen overigens slechts in het lichaam van de dagvaarding is opgenomen), die vordering bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing zal worden afgewezen.
4.2.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van [eiser] . Beoordeeld moet worden of – zoals [eiser] betoogt – de zitting van 9 juli 2025 bij de Afdeling geen doorgang mag vinden, omdat daarmee volgens hem inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op een eerlijk proces, zijn recht op toegang tot de rechter en zijn recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel.
4.3.
De voorzieningenrechter verwerpt de stellingen van [eiser] . Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Vaststaat dat op 9 juli 2025 een zitting van de Afdeling zal plaatsvinden met als behandelend staatsraden mrs. Daalder, Willems en Van Ravels. Voor zover [eiser] meent dat die datumbepaling onrechtmatig jegens hem is omdat geen rekening is gehouden met zijn verhinderdata kan hem dat niet baten. Daargelaten dat niet is gebleken dat [eiser] vooraf schriftelijk zijn verhinderdata voor het plannen van die zitting heeft doorgegeven, staat vast dat de wraking door [eiser] van die staatsraden, die mede verband houdt met de hem onwelgevallige planning, door de wrakingskamer gemotiveerd is afgewezen. Tijdens die wrakingszitting is [eiser] kennelijk (digitaal) aanwezig geweest. De wrakingskamer heeft in zijn uitspraak van 20 juni 2025 overwogen dat de bezwaren van [eiser] tegen de planning en de voorgenomen inhoud van de zitting van 9 juli 2025, niet stroken met de brief die de Afdeling hem over die zitting heeft gestuurd. Weliswaar is [eiser] initieel 15 minuten spreektijd toebedeeld, maar de wrakingskamer heeft er daarbij op gewezen dat daarna door de Afdeling verder zal worden ingegaan op de vraag of sprake is van misbruik van recht en of zijn ingestelde hoger beroepen ontvankelijk zijn. Daarbij heeft de wrakingskamer geoordeeld dat uit de verstuurde brief dus niet kan worden afgeleid dat de staatsraden handelen in strijd met het recht op een eerlijke procedure en het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel, waardoor hun onpartijdigheid schade zou leiden. Daarbij heeft de wrakingskamer verder overwogen dat het aan de staatsraden is om te bepalen of en hoe de procedures verder inhoudelijk worden behandeld. Een dergelijk (gemotiveerd) oordeel van de wrakingskamer kan niet met succes in kort geding worden aangevallen. De voorzieningenrechter dient uit te gaan van de juistheid van het oordeel van de wrakingskamer ten aanzien van de onpartijdigheid van deze staatsraden. Er is dus geen beletsel voor hen om in zaken van [eiser] recht te spreken. Dat brengt met zich dat er geen ruimte is voor de gevraagde voorziening ten aanzien van de drie staatsraden die op de zitting van 9 juli 2025 staan ingepland, zowel waar het de huidige procedure bij de Afdeling betreft als eventuele nieuwe procedures in het door [eiser] bedoelde tijdsbestek van vijf jaar. Het is aan de Afdeling om te bepalen welke staatsraden op zaken worden ingezet. Daar kan de civiele voorzieningenrechter zich niet in mengen.
4.5.
Voor zover [eiser] beoogt de inhoudelijke planning van de zitting bij de Afdeling in deze kortgedingprocedure gewijzigd te krijgen, geldt dat ook die vordering niet toewijsbaar is. Het is aan de behandelende rechterlijke instantie, in dit geval de Afdeling, om de orde van de zitting te bepalen. Kennelijk heeft de Afdeling aanleiding gezien om te bepalen dat er eerst een (regie)zitting zal plaatsvinden ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen van [eiser] . Dat staat de Afdeling vrij. Datzelfde geldt voor de aan [eiser] toegekende spreektijd in eerste termijn. Dit betreft een procedurele aanwijzing die is voorbehouden aan de behandelend staatsraden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat de Staat ter zitting heeft benadrukt dat [eiser] na vragen van de staatsraden nog de gelegenheid zal krijgen om te reageren, zoals te doen gebruikelijk is op een mondelinge behandeling. In zoverre is – anders dan [eiser] stelt – zijn spreektijd dus niet vooraf beperkt tot 15 minuten in totaal. Voor zover [eiser] meent dat hij desondanks op 9 juli 2025 onvoldoende gelegenheid krijgt zijn standpunten naar voren te brengen, kan hij dat ter zitting aan de staatsraden gemotiveerd kenbaar maken. Het is naar vaste rechtspraak niet aan de voorzieningenrechter in kort geding om een andere rechter, in dit geval de staatsraden, een gebod of verbod op te leggen.
4.6.
Voor het opleggen van het gevorderde verbod tot rechtspreken ten aanzien van de overige zes in de dagvaarding genoemde staatsraden (mrs. Van Gastel, Besselink, De Groot, Knol, Gundelach en Van Breda) voor een periode van vijf jaar bestaat evenmin aanleiding. De wraking van de leden van de wrakingskamer is immers afgewezen. Daarmee kunnen deze staatsraden door de Afdeling worden ingezet voor rechtspraak. De overige drie staatsraden kunnen eveneens worden ingezet, nu van enig beletsel daarvoor niet is gebleken. Voor ingrijpen door de civiele kortgedingrechter is in dit verband geen plaats.
4.7.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Staat ad € 1.999,--, bestaande uit € 714,-- aan griffierecht, € 1.107,-- aan salaris advocaat en € 178,-- aan nakosten (plus na te melden verhoging), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de kostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.