ECLI:NL:RBDHA:2025:14527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/687177 KG ZA 25-600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding; voorwaarden voor werkhervatting en rol van advocaten

In deze zaak heeft [eiser], werkzaam als medewerker werkvoorbereiding bij Quintall B.V., een vordering ingesteld tot wedertewerkstelling. De werkgever, Quintall, had [eiser] op 1 juli 2025 vrijgesteld van werkzaamheden en verbonden aan zijn werkhervatting de voorwaarde van een gesprek in aanwezigheid van advocaten. [eiser] betwistte deze voorwaarde en vorderde dat hij onvoorwaardelijk tot zijn werkzaamheden moest worden toegelaten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Quintall niet voldoende onderbouwd heeft dat er een redelijke grond was voor de vrijstelling van [eiser]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werkgever niet de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten zonder een zwaarwegende reden. De voorzieningenrechter heeft beslist dat Quintall [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis moet toelaten tot zijn werkzaamheden, zonder de voorwaarde van een gesprek met advocaten. Tevens is Quintall veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/687177 / KG ZA 25-600
Vonnis in kort geding van 21 juli 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee,
tegen:
QUINTALL B.V.te Kwintsheul, gemeente Westland,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Hulst te Naaldwijk, gemeente Westland.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Quintall’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juni 2025, met in totaal 20 producties;
- de op 7 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij namens beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is met ingang 1 juli 2021 in dienst getreden bij Quintall in de functie van medewerker werkvoorbereiding, zulks aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en met ingang van 1 juli 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
Quintall heeft tijdens een gesprek op 27 mei 2025 aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst met [eiser] wenst te beëindigen. Bij brief van diezelfde datum heeft Quintall de redenen voor de beoogde beëindiging uiteengezet en heeft zij [eiser] een voorstel gedaan voor een beëindiging van zijn dienstverband per 1 augustus 2025 met wederzijds goedvinden. In deze brief valt onder meer te lezen dat Quintall van mening is dat [eiser] disfunctioneert in zijn rol als werkvoorbereider en dat (dientengevolge) sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen [eiser] en zijn directe collega’s. In de brief stelt Quintall dat ondanks meerdere gesprekken hierover een verbetering van het functioneren van [eiser] is uitgebleven. Ook geeft Quintall in deze brief te kennen dat zij mede in het belang van [eiser] wenst af te zien van een formeel verbetertraject. Zij noemt hiervoor als redenen het geconstateerde gebrek aan zelfreflectie bij [eiser] , de verstoorde arbeidsverhouding met collega’s en de verwachting dat als gevolg van het optimaliseren/efficiënter inrichten van werkprocessen de functie van [eiser] als werkvoorbereider zal komen te vervallen, hetgeen bij gebreke van een andere passende functie een reden vormt voor beëindiging van het dienstverband. Quintall beëindigt haar brief met een beëindigingsvoorstel op hoofdlijnen, waarbij zij [eiser] een termijn heeft geboden om zich over dit voorstel te beraden, zulks met een vrijstelling van werkzaamheden tot en met 12 juni 2025 en een uitnodiging voor een vervolggesprek op 12 juni 2025 om 10.30 uur. Daarbij heeft Quintall [eiser] verzocht uiterlijk 9 juni 2025 17.00 uur kenbaar te maken of hij akkoord gaat met het beëindigingsvoorstel. Bij gebreke van instemming dient [eiser] blijkens deze brief zijn werkzaamheden met onmiddellijk ingang te hervatten en zullen afspraken over onder meer een verbetertraject worden gemaakt.
2.3.
Bij e-mail van 2 juni 2025 heeft Quintall aan [eiser] bericht dat zij hem meer tijd wil gunnen om zich over het beëindigingsvoorstel te beraden en dat het vervolggesprek om die reden wordt verplaatst naar 18 juni 2025 om 13.30 uur. Daarbij heeft Quintall [eiser] tot dit gesprek met behoud van loon vrijgesteld van werkzaamheden. Quintall heeft [eiser] verzocht uiterlijk 16 juni 2025 kenbaar te maken of hij akkoord gaat met het beëindigingsvoorstel.
2.4.
Bij e-mail van 17 juni 2015 heeft de advocaat van Quintall de termijn voor reactie op het beëindigingsvoorstel opnieuw verlengd, ditmaal tot 20 juni 2025 12.00 uur.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft de advocaat van Quintall bij e-mail van 17 juni 2025 verzocht om toezending van het volledige personeelsdossier van [eiser] en onderbouwing van de aangevoerde ontslaggronden. Tevens heeft de advocaat van [eiser] verzocht schriftelijk te bevestigen dat [eiser] vanaf 23 juni 2025 zonder enige beperking tot de bedongen arbeid zal worden toegelaten.
2.6.
De advocaat van Quintall heeft bij e-mail van 18 juni 2025 aan de advocaat van [eiser] bericht dat hij in het buitenland verblijft en dat hij na terugkomst inhoudelijk op de brief van 17 juni 2025 zal reageren. Daarbij heeft de advocaat van Quintall vermeld dat [eiser] tot die tijd is vrijgesteld van werkzaamheden.
2.7.
Bij e-mail van 25 juni 2025 heeft de advocaat van Quintall [eiser] uitgenodigd voor een re-integratiegesprek op 1 juli 2025 om 13.30 uur op het kantoor van Quintall. De inzet van dit gesprek is blijkens deze e-mail het door [eiser] hervatten van zijn werkzaamheden. De advocaat van Quintall kondigt in deze e-mail verder aan dat Quintall zich tijdens dit gesprek door haar advocaat zal laten bijstaan en nodigt de advocaat van [eiser] uit om ook bij het gesprek aanwezig te zijn.
2.8.
Op 26 juni 2025 heeft de advocaat van Quintall onder meer aan de advocaat van [eiser] bericht dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld om zijn werkzaamheden op 1 juli 2025 te hervatten en dat het gesprek op die datum als doel heeft om die werkhervatting ‘handen en voeten’ te geven. De advocaat van Quintall heeft daarbij benadrukt dat Quintall het recht toekomt om zich bij dit gesprek door haar advocaat te laten bijstaan en dat [eiser] daartoe ook de gelegenheid wordt geboden.
2.9.
Bij e-mail van 27 juni 2025 heeft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van Quintall bericht dat [eiser] kan instemmen met een hervatting van zijn werkzaamheden per 1 juli 2025 maar niet met een gesprek over die hervatting in het bijzijn van advocaten. Volgens de advocaat van [eiser] werkt de aanwezigheid van advocaten tijdens dit gesprek escalerend en dient dit gesprek uitsluitend door [eiser] en Quintall te worden gevoerd. De advocaat van [eiser] geeft aan dat hij om die reden dan ook niet bij dit gesprek aanwezig zal zijn. In deze e-mail valt verder te lezen dat [eiser] ook bereid is om met Quintall te spreken over het verbeteren van zijn werkzaamheden/de samenwerking als daartoe aanleiding is. Het gesprek hierover dient volgens de advocaat van [eiser] eveneens buiten aanwezigheid van advocaten door Quintall en [eiser] te worden gevoerd.
2.10.
De advocaten van partijen hebben vervolgens in hun op 30 juni 2025 per e-mail gevoerde correspondentie hun standpunten herhaald.
2.11.
Op 1 juli 2025 heeft de advocaat van [eiser] onder meer als volgt aan de advocaat van Quintall bericht:
“ [eiser] meldt me zojuist dat hij - na op de gebruikelijke tijd op kantoor te zijn verschenen, zich in alle rust te hebben geïnstalleerd op zijn werkplek om zijn werkzaamheden te hervatten - door Quintall wederom (want daarop komt het arbeidsrechtelijk neer) is geschorst en is heengezonden. Ten onrechte.
Ook nu weer heeft Quintall verwezen naar een met haar advocaten te voeren gesprek (waarvan ik meermaals heb aangegeven dat en waarom dat geen voorwaarde is die aan de hervatting van zijn werkzaamheden door [eiser] in de weg mag staan).”
2.12.
De advocaat van Quintall heeft op 1 juli 2025 in reactie op die e-mail als volgt aan de advocaat van [eiser] bericht:
“Ik stel hierbij vast dat uw cliënt vanmorgen zonder overleg is verschenen bij Quintall en er geen bereidheid zijdens uw cliënt bestaat een gesprek te voeren in het bijzijn van advocaten ter inleiding van de werkhervatting, hetgeen het hervatten van het werk door uw cliënt blokkeert.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Quintall te veroordelen om hem op straffe van een dwangsom binnen 24 uur na betekening van dit vonnis onvoorwaardelijk toe te laten tot zijn werkzaamheden als werkvoorbereider, zulks met veroordeling van Quintall in de werkelijke proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat Quintall niet als een goed werkgever handelt door hem zonder redelijke en voldoende zwaarwegende grond vrij te stellen van werkzaamheden en door aan werkhervatting de voorwaarde te verbinden van een gesprek in het bijzijn van de advocaten.
3.3.
Quintall voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat de toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer om in de gelegenheid te worden gesteld de overeengekomen arbeid te verrichten, moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat van een werkgever, als goed werkgever, gevergd mag worden dat hij de werknemer tegen diens wil alleen de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en dat die grond voldoende zwaar dient te wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten. Een maatregel als vrijstellen van werkzaamheden mag slechts worden genomen als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of wanneer vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een redelijke en zwaarwegende grond om [eiser] vrij te stellen van werkzaamheden ontbreekt. Quintall heeft weliswaar aangevoerd dat [eiser] disfunctioneert en dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding met zijn directe collega’s, maar die stellingen heeft Quintall niet van een deugdelijke onderbouwing voorzien. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat Quintall ter zitting heeft verklaard dat van enige dossieropbouw in dat verband geen sprake is. Quintall heeft daarnaast aangevoerd dat de functie van [eiser] naar verwachting zal komen te vervallen. Ook die stelling rechtvaardigt de vrijstelling van arbeid niet. In de eerste plaats is hiervoor van belang dat Quintall niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke termijn de functie van [eiser] zal komen te vervallen en evenmin waarom [eiser] gedurende die termijn niet in zijn huidige functie kan blijven doorwerken. In de tweede plaats geldt dat [eiser] in deze kortgedingprocedure de noodzaak voor het laten vervallen van zijn functie heeft weersproken. De vraag of het verval van de functie daadwerkelijk aan de orde is, vergt aldus nader onderzoek en hiervoor leent deze kortgedingprocedure zich niet.
4.3.
Een en ander heeft tot gevolg dat – zoals Quintall in feite ook erkent – [eiser] in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn werkzaamheden op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst te hervatten. Partijen twisten erover of Quintall aan die werkhervatting de voorwaarde mag verbinden dat eerst in het bijzijn van de advocaten van partijen een gesprek wordt gevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Quintall die voorwaarde redelijkerwijs niet heeft mogen stellen. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat – zoals Quintall stelt en [eiser] betwist – de verstandhouding tussen partijen zodanig is verslechterd dat deze eerst door middel van een gesprek in het bijzijn van de advocaten van partijen moet worden genormaliseerd alvorens tot werkhervatting kan worden overgegaan. Quintall heeft daarnaast de door haar gestelde noodzaak om eerst een verbeterplan op te stellen c.q. eerst een gesprek te voeren over een verbeterplan alvorens tot werkhervatting kan worden overgegaan, onvoldoende onderbouwd. Die noodzaak kan dan ook niet worden aangenomen en dit betekent dat Quintall [eiser] op 1 juli 2025 ten onrechte (opnieuw) naar huis heeft gestuurd. Het voorgaande laat onverlet dat na de werkhervatting op korte termijn tussen partijen dient te worden gesproken over (de inhoud van) een op te stellen verbeterplan. [eiser] heeft zich ter zitting uitdrukkelijk bereid verklaard om dit gesprek na zijn werkhervatting met Quintall aan te gaan.
4.4.
De slotsom is dat Quintall zal worden veroordeeld om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tot zijn werkzaamheden uit hoofde van de arbeidsovereenkomst toe te laten. [eiser] vordert daarbij te bepalen dat door Quintall aan die werkhervatting geen voorwaarden mogen worden verbonden. Dit onderdeel van de vordering is blijkens het voorgaande slechts toewijsbaar voor zover het gaat om de voorwaarde dat aan de werkhervatting een gesprek tussen partijen in aanwezigheid van hun advocaten vooraf te dient te gaan. Bij een verderstrekkende voorziening heeft [eiser] onvoldoende (spoedeisend) belang.
4.5.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.6.
Quintall is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor een veroordeling in de werkelijk door [eiser] gemaakte proceskosten ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 147,42
- griffierecht € 331,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.763,42

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Quintall om [eiser] uiterlijk binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tot zijn werkzaamheden uit hoofde van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst toe te laten en bepaalt dat Quintall aan deze werkhervatting niet de voorwaarde mag verbinden dat eerst een gesprek tussen partijen in aanwezigheid van hun advocaten dient plaats te vinden;
5.2.
bepaalt dat Quintall een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor iedere dag dat zij niet aan voormelde veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 10.000,--;
5.3.
veroordeelt Quintall in de proceskosten van [eiser] ad € 1.763,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Quintall niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
mw