ECLI:NL:RBDHA:2025:14396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
SGR24/9345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen besluiten van het Uwv inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025, in de zaak met nummer SGR 24/9345, wordt de ontvankelijkheid van bezwaren van eiseres tegen besluiten van het Uwv inzake haar WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van het Uwv, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet duidelijk was tegen welke beslissing zij bezwaar had gemaakt en omdat het bezwaar niet compleet was. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien eiseres geen gronden voor haar bezwaar had ingediend en niet tijdig op verzoeken van het Uwv had gereageerd.

Daarnaast wordt een tweede besluit van het Uwv besproken, waarin eiseres bezwaar maakte tegen een brief die volgens haar als een besluit moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, maar slechts een informatieve mededeling. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten II en III, die inmiddels in rechte vaststaan. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd en dat eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9345 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen (het Uwv),
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of twee besluiten die het Uwv naar aanleiding van bezwaren van eiseres heeft genomen, juist zijn. In het eerste besluit op bezwaar (dat in deze uitspraak bestreden besluit I wordt genoemd) heeft het Uwv een bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet duidelijk is tegen welke beslissing eiseres bezwaar heeft gemaakt en het bezwaar bovendien niet compleet is vanwege het ontbreken van gronden. Het tweede besluit op bezwaar (in deze uitspraak: bestreden besluit II) van 26 november 2024 gaat over de brief van 3 oktober 2024, waarvan eiseres heeft aangevoerd dat het een besluit is en het Uwv vindt dat daarvan geen sprake is. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het Uwv in beide gevallen een juiste beslissing heeft genomen en dat het beroep daarom ongegrond is.

Procesverloop

1. Met het primaire besluit I van 12 maart 2024 heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen. Daaraan lag ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van [naam 1] , verzekeringsarts.
2. Op 21 maart 2024 heeft het Uwv het primaire besluit I ingetrokken en vervangen door twee nieuwe primaire besluiten (primaire besluiten II en III).
3. Eiseres heeft op 1 april 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Zij heeft geen gronden voor haar bezwaar aangevoerd. Het Uwv heeft eiseres per brief van 3 april 2024 verzocht om haar bezwaarschrift uiterlijk op 1 mei 2024 compleet te maken.
4. Op 11 april 2024 heeft het Uwv twee ongedateerde medische stukken van eiseres ontvangen (een onleesbaar stuk van de huisarts en een stuk van de fysiotherapeut). Bij de stukken is geen uitleg gegeven. Gronden waarom eiseres het niet eens is met het primaire besluit I ontbreken.
5. Het Uwv heeft eiseres op 30 mei 2024 een brief gezonden met de vraag of zij in verband met de intrekking van het primaire besluit I bezwaar wenste te maken tegen één van de beslissingen van 21 maart 2024. Verder heeft het Uwv verzocht om de gronden van het bezwaar, een leesbaar document van de huisarts en een gedateerd document van de fysiotherapeut. In de brief van 30 mei 2024 heeft het Uwv verder meegedeeld de reactie voor 6 juni 2024 te willen ontvangen; anders wordt het bezwaar niet in behandeling genomen. Het Uwv heeft binnen de gestelde termijn geen reactie van eiseres ontvangen.
6.1
Het Uwv heeft op 13 juni 2024 in het bestreden besluit I het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het is het Uwv onduidelijk gebleven tegen welke beslissing eiseres bezwaar heeft gemaakt en het bezwaar is niet compleet vanwege het ontbreken van gronden.
6.2
Eveneens op 13 juni 2024 heeft het Uwv dezelfde medische stukken die al op 11 april 2024 waren binnengekomen nogmaals ontvangen, nu in een beter leesbare versie. Er zijn geen gronden bijgevoegd en evenmin een reactie op de vragen uit de brief van 30 mei 2024.
7. Op 21 juni 2024 heeft een begeleider van eiseres telefonisch contact opgenomen met het Uwv en gevraagd waarom het bezwaar niet ontvankelijk is verklaard. Op 12 juli 2024 is wederom telefonisch contact opgenomen met het Uwv en is gevraagd of de stukken die zijn opgestuurd nu wel zijn binnengekomen. Op 13 juli 2024 heeft het Uwv wederom dezelfde medische stukken ontvangen.
8. Op 15 juli 2024 heeft (de gemachtigde van) het Uwv telefonisch contact gehad met de begeleider van eiseres. In dat gesprek is meegedeeld dat de medische stukken opnieuw zijn ontvangen maar dat er geen brief is ontvangen waaruit blijkt tegen welke beslissing bezwaar is gemaakt en waarom eiseres het daarmee niet eens is.
9. Op 3 oktober 2024 heeft het Uwv een brief aan eiseres gezonden.
10.1
Op 14 november 2024 heeft het Uwv een bezwaarschrift ontvangen, gericht tegen de brief van 3 oktober 2024. Dit bezwaar is op 26 november 2024 met het bestreden besluit II (kennelijk) niet ontvankelijk verklaard.
10.2
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van 14 november 2024 (tevens) beschouwd als gericht tegen het bestreden besluit II en het als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
11. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn niet verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft daarbij verzocht de zaak op de stukken af te doen.

Standpunten van partijen

12.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij - middels haar begeleider mevrouw [naam 2] - om herziening heeft verzocht van (de rechtbank leest: om terug te komen op) het primaire besluit I (de beslissing van 12 maart 2024) inzake de afwijzing van de WIA- aanvraag alsmede herziening van (de rechtbank leest ook hier: om terug te komen op) het bestreden besluit I (de beslissing van 13 juni 2024). Bij beschikking van 3 oktober 2024 heeft het Uwv eiseres bericht dat er geen aanleiding is om de beslissing van 13 juni 2024 te herzien. Eiseres kan zich met deze beschikking niet verenigen. Zij maakt bezwaar tegen de beschikking van 3 oktober 2024.
12.2
Aanvullend heeft eiseres aangevoerd dat de begeleider van eiseres op 3 oktober 2024 telefonisch contact met het Uwv heeft opgenomen omdat de procedure bij het Uwv voor eiseres niet helemaal duidelijk was voor cliënte. Eiseres had namelijk meerdere brieven van haar behandelaars overgelegd waarmee zij duidelijk heeft gemaakt waarom zij niet kan werken. Daar eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, heeft zij haar begeleider verzocht om te bellen. De vraag van eiseres was om duidelijk te krijgen waarom het Uwv tot het primaire besluit I van 13 juni 2024 is gekomen, of het Uwv terug kan komen van deze beslissing en gezien de situatie van eiseres toch een WIA-uitkering kan toekennen. Hierbij heeft de begeleidster van eiseres ook uitgelegd dat vaststaat dat eiseres geopereerd moet worden in verband met haar klachten. Van een operatie was eerder geen sprake. Dezelfde dag heeft het Uwv aan eiseres een beschikking toegestuurd. Het Uwv schetst in deze brief het verloop van de procedure en welke stukken etc. zijn overgelegd om hierna tot de volgende conclusie te komen:
‘(...) Wij zien geen aanleiding om onze beslissing van 13 juni 2024 te herzien. Wij hebben namelijk niet binnen de gestelde termijn de reden(en) van uw bezwaar ontvangen.’
Het Uwv heeft hiermee onderschreven dat door eiseres is verzocht om een herziening. Het Uwv heeft geschreven dat niet wordt overgegaan tot herziening. Vervolgens heeft het Uwv op 26 november 2024 een beslissing op bezwaar aan de gemachtigde van eiseres toegestuurd in antwoord op het pro-forma bezwaar dat tegen de beslissing van 3 oktober 2024 is ingediend. Hierin schrijft het Uwv dat de brief waar tegen bezwaar wordt gemaakt geen besluit in de zin van de Awb is maar een extra uitleg op het bestreden besluit I van 13 juni 2024 is. Eiseres is het hier niet mee eens. De brief van 3 oktober 2024 is gericht op een rechtsgevolg, te weten dat het Uwv geen aanleiding ziet om de beslissing van 13 juni 2024 te herzien. Naar de mening van eiseres kan de brief van 3 oktober 2024 dan ook aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dan ook ten onrechte het door eiseres op 14 november 2024 gemaakte bezwaar aan de rechtbank toegestuurd als zijnde een beroepschrift tegen de beslissing van 13 juni 2024. Eiseres heeft erop gewezen dat haar bezwaar moet worden aangemerkt als beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2024.
13.1
Het Uwv heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat:
- het bezwaar tegen het primaire besluit I op 13 juni 2024 in het bestreden besluit I terecht niet-ontvankelijk is verklaard;
- het beroep van 14 november 2024 tegen de brief van 3 oktober 2024 ongegrond is, nu die brief slechts een informatieve brief is die uit zorgvuldigheids-overwegingen aan eiseres is verstuurd en niet gericht is op enig rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit.
13.2
Het Uwv heeft er nog op gewezen dat eiseres natuurlijk de mogelijkheid heeft om een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid te doen op basis van haar situatie (per de datum dat zij zich toegenomen arbeidsongeschikt acht, bijvoorbeeld per de datum van de operatie). Een dergelijk verzoek zal dan door de primaire afdeling van het Uwv worden beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

Mocht het Uwv in het bestreden besluit I het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaren?
Eiseres heeft op 1 april 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Zij heeft geen gronden voor haar bezwaar aangevoerd. Het Uwv heeft eiseres per brief van 3 april 2024 verzocht om de gronden van het bezwaar uiterlijk op 1 mei 2024 in te dienen. Daarop heeft het Uwv op 11 april 2024 enkel twee ongedateerde medische stukken van eiseres ontvangen. Bij die stukken is geen uitleg gegeven, gronden waarom eiseres het niet eens is met het primaire besluit I ontbraken. Het Uwv heeft eiseres op 30 mei 2024 in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar tegen het (op dat moment inmiddels ingetrokken) primaire besluit I voor 6 juni 2024 in te dienen. Het Uwv heeft binnen die nadere termijn geen gronden ontvangen. Met deze gang van zaken heeft het Uwv eiseres op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoende gelegenheid geboden het verzuim te herstellen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren. Het tweemaal enkel inzenden van twee medische stukken is niet voldoende om te kunnen oordelen dat gronden zijn ingediend. Eiseres had voldoende gelegenheid om haar begeleider te vragen (desnoods) summiere bezwaargronden in te dienen voor het einde van de (door het Uwv verlengde) termijn.
Heeft eiseres een verzoek om herziening gedaan?
De rechtbank vat de stellingen van eiseres over de het verzoek om herziening zo op, dat haar begeleider een verzoek heeft gedaan om terug te komen op het primaire besluit I en het bestreden besluit I, met als kennelijke onderbouwing twee meermalen ingestuurde medische stukken. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de stukken blijkt duidelijk dat eiseres op 1 april 2024 bezwaar gemaakt heeft tegen het primaire besluit I en dat zij daarna geen gronden heeft ingediend, maar enkel meermalen twee medische stukken heeft toegestuurd aan het Uwv, die kennelijk te maken hadden met het ingediende bezwaar, maar die op geen enkel moment zijn toegelicht of vergezeld zijn van gronden waarom eiseres het niet eens was met het primaire besluit I. Onder die omstandigheden is geen sprake van een verzoek om terug te komen op het primaire besluit I. Ook is met de twee meermalen ingediende medische stukken geen sprake van een verzoek om terug te komen op het bestreden besluit I, nu daartegen de weg van een beroep bij de rechtbank voor eiseres openstond.
Is de brief van 3 oktober 2024 een besluit?
De brief van 3 oktober 2024 luidt letterlijk als volgt:
De rechtbank oordeelt op basis van de tekst van de brief dat geen sprake is van een besluit. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat de brief de mededeling bevat dat er uitleg is gegeven over de beslissing op bezwaar van 13 juni 2024 alsmede de mededeling dat de brief dient ter bevestiging van hetgeen is meegedeeld in de brief van 15 juli 2024.
De rechtbank oordeelt voorts nog dat eiseres zich er ten onrechte op beroept dat, enkel voor zover de brief van 3 oktober 2024 een besluit zou zijn, die brief een besluit zou betreffen dat betrekking heeft op de herziening van de weigering om een WIA-uitkering toe te kennen. Het besluit van 13 juni 2024 heeft daarop immers in het geheel geen betrekking; dat besluit op bezwaar gaat namelijk enkel over de niet-ontvankelijkheid van het ingediende bezwaar en niet (inhoudelijk) over de weigering om een WIA-uitkering toe te kennen.
Moet het door eiseres op 14 november 2024 gemaakte bezwaar tegen de brief van 3 oktober 2024 worden opgevat als een beroep tegen de beslissing van 13 juni 2024 en heeft het Uwv dat bezwaar terecht als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank?
De rechtbank oordeelt hieromtrent dat het antwoord op deze vraag niet (langer) relevant is, nu eiseres in haar aanvullende beroepsgronden uitdrukkelijk beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2024.
Is het beroep dat eiseres heeft gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2024 gegrond?
In de beslissing op bezwaar van 26 november 2024 is het bezwaar tegen de brief van 26 oktober 2024 (kennelijk) niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat deze niet ontvankelijkverklaring terecht is, nu er immers - zoals hiervoor is overwogen - geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Om die reden kan het beroep daartegen niet slagen.
Hoe zit het met de primaire besluiten II en III van 21 maart 2024?
De rechtbank constateert volledigheidshalve dat eiseres tegen deze besluiten geen bezwaar heeft gemaakt, dat daartegen geen beroep is ingesteld en dat er evenmin is verzocht om terug te komen op die besluiten. Deze besluiten staan derhalve thans in rechte vast.

Conclusies en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiseres per 3 juni 2023 terecht een ZW-uitkering heeft geweigerd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.