In deze zaak vordert ING Bank N.V. een hoofdelijke veroordeling van meerdere gedaagden tot betaling van een bedrag van € 100.000,00, met inbegrip van een borg die zich heeft verbonden voor een bedrag van € 50.000,00. De kredietrelatie tussen ING en de gedaagden is beëindigd, waarna ING betaling heeft gevorderd. De gedaagden sub 1 tot en met 4 zijn niet verschenen, waardoor hun verweer niet is gehoord. De rechtbank heeft de vordering van ING op hen toegewezen. De gedaagde sub 5 heeft verweer gevoerd, maar dit werd grotendeels gepasseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingen die door een derde, [bedrijf] B.V., zijn gedaan, niet als bevrijdende betalingen voor de borg kunnen worden aangemerkt, omdat deze betalingen zijn gedaan in het kader van de kredietrelatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat ING de betalingen van [bedrijf] redelijkerwijs heeft mogen opvatten als nakoming van de verbintenis van de gedaagden sub 1 tot en met 4. De rechtbank heeft de gedaagden sub 1 tot en met 4 en de gedaagde sub 5 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 40.750,00 en € 59.250,00, alsmede de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.