Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting van een bestelauto in Waddinxveen en het aanwezig hebben van lachgas. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze had gepleegd. De brandstichting vond plaats op 2 februari 2020, te midden van een reeks brandstichtingen in de regio. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken kon zijn, waren de bewijzen onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de historische gegevens van de telefoon van de verdachte niet genoeg uitsluitsel gaven over zijn betrokkenheid bij de brandstichting.
Wel werd de verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van vier flessen lachgas op 15 november 2024 in Gouda. Tijdens een controle door de politie werd de verdachte als bijrijder in een auto aangetroffen, waarin meerdere lachgasflessen en lege ballonnetjes werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de flessen, aangezien deze zich in zijn directe omgeving bevonden. De rechtbank legde een taakstraf van veertig uren op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet betrekking had op het bewezen verklaarde feit.