ECLI:NL:RBDHA:2025:1434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/09/661921 / FA RK 24-1356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met internationale aspecten tussen een Nederlandse en Egyptische echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die op 21 maart 2019 in Egypte met elkaar zijn getrouwd. De vrouw, die inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om partneralimentatie van € 1.320,- per maand. De man, die zowel de Nederlandse als de Egyptische nationaliteit heeft, betwist de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoeken en stelt dat de echtscheiding al in Egypte is uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de echtscheiding in Egypte eenzijdig heeft aangevraagd, zonder dat de vrouw hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelt dat de echtscheiding in Egypte niet kan worden erkend in Nederland, omdat de vrouw niet heeft ingestemd met de eenzijdige ontbinding van het huwelijk. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit op basis van Nederlands recht, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

Wat betreft de partneralimentatie, oordeelt de rechtbank dat de man een bijdrage van € 500,- per maand moet betalen aan de vrouw. De rechtbank houdt rekening met de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, die is vastgesteld op € 2.560,- netto per maand, en met het inkomen van de man. De rechtbank concludeert dat de man voldoende draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie direct moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaakgegevens: C/09/661921 / FA RK 24-1356
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 31 januari 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Akdemir,
e n
[de man],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. Boers.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met producties 1 en 2, binnengekomen op 21 februari 2024;
het bericht namens de vrouw van 7 maart 2024 inhoudende het betekeningsexploot van 29 februari 2024
het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en met producties 1 tot en met 1 tot en met 4, 6 en 7;
het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met productie 3;
het bericht namens de man van 9 december 2024 met producties 5 en 8 tot en met 14;
het bericht namens de vrouw van 9 december 2024 met producties 3 tot en met 7, en
het bericht namens de vrouw van 10 december 2024 met productie 8.
1.2.
De verzoeken en de verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 20 december 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [naam tolk] (tolk in de Arabische taal, tolkennummer: [nummer]), en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op 21 maart 2019 in [plaatsnaam] (Egypte) met elkaar getrouwd.
2.2.
De man heeft zowel de Nederlandse als de Egyptische nationaliteit. Voorheen had de vrouw de Egyptische nationaliteit. Op [datum] heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.3.
De man is de vader van:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum];
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum], en
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum].
Wat ligt voor?
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen, op 21 maart 2019 te [plaatsnaam], Egypte, met elkaar gehuwd, de echtscheiding uit te spreken, en
te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, maandelijks bij vooruitbetaling op haar bankrekening, zal betalen, een bedrag van € 1.320,- per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag.
2.5.
De man verzoekt de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of haar verzoeken af te wijzen. Volgens de man is in Egypte al de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding kan niet nog een keer worden uitgesproken in Nederland. Mocht de in Egypte uitgesproken echtscheiding niet worden erkend, verzoekt de man de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
2.6.
De vrouw verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte van de man af te wijzen en haar te ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.7.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk zowel de Nederlandse als de Egyptische nationaliteit had en de vrouw alleen de Egyptische nationaliteit, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verschillende verzoeken en welk recht zij daarbij moet toepassen.
Echtscheiding
Kan de echtscheiding in Egypte worden erkend?
3.2.
Op [datum] heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten. De man heeft na dit vertrek de echtscheidingsprocedure in gang gezet in Egypte. Vervolgens is op 10 december 2023 de echtscheiding in Egypte uitgesproken. Volgens de man zijn partijen al gescheiden in Egypte waardoor een herhaald echtscheidingsverzoek in Nederland niet mogelijk is. De man stelt dat de echtscheiding in Nederland erkend kan worden.
Hier is de vrouw het niet mee eens. Zij stelt niet geïnformeerd te zijn over de Egyptische echtscheiding. Het betreft een eenzijdige echtscheiding (verstoting) waar zij geen inspraak in heeft gehad. Via haar zus heeft zij voor het eerst kennisgenomen van het echtscheidingscertificaat van 10 december 2023. De Egyptische echtscheiding komt volgens de vrouw niet in aanmerking voor een erkenning in Nederland.
3.3.
Vast staat dat de vrouw niet op de hoogte was van de procedure in Egypte en de man aan de hand van een eenzijdige verklaring de echtscheiding in Egypte tot stand heeft gebracht. Voor erkenning van een ontbinding van het huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen gelden de volgende voorwaarden:
  • de ontbinding in deze vorm stemt overeen met een nationaal recht van de echtgenoot die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden;
  • de ontbinding heeft in de staat waar het heeft plaatsgevonden rechtsgevolg, en
  • het blijkt duidelijk dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat de vrouw uitdrukkelijk of stilzwijgend met de eenzijdige ontbinding van het huwelijk heeft ingestemd. De vrouw is in die procedure niet verschenen. Daarbij komt dat zij voor het eerst op de hoogte is gebracht van de echtscheiding door een bericht van haar zus. De echtscheidingsprocedure was toen afgerond. Dat de vrouw niet in beroep is gegaan tegen de echtscheiding is niet een reden om aan te nemen dat de vrouw in de Egyptische echtscheiding heeft berust. Omdat er naar Nederlandse wet- en regelgeving geen echtscheiding tot stand is gekomen, komt de rechtbank toe aan het echtscheidingsverzoek van partijen. Alvorens in te gaan op een inhoudelijke beoordeling moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht hierbij toegepast moet worden.
Rechtsmacht
3.5.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. [1]
Toepasselijk recht
3.6.
De rechtbank zal op het echtscheidingsverzoek Nederlands recht toepassen. [2]
Beoordeling
3.7.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en ook de man hebben gesteld dat dat zo is.
Partneralimentatie
Rechtsmacht
3.8.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en het verzoek zich tegen hem richt. [3]
Toepasselijk recht
3.9.
De man stelt dat op grond van artikel 5 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Protocol) het Egyptisch recht moet worden toegepast op het verzoek om partneralimentatie. Volgens de man is er een nauwere band met Egypte en het Egyptisch recht. Daarvoor voert de man aan dat hij ten tijde van de huwelijkssluiting zowel de Egyptische als de Nederlandse nationaliteit had en de vrouw enkel de Egyptische. Daarbij komt dat zij in Egypte zijn getrouwd, zij de Egyptische gewoonten toepassen en onderling in het Arabisch communiceren (de officiële taal van Egypte). Conform het Egyptisch recht zou de vrouw geen recht hebben op partneralimentatie, omdat zij het onderhavig echtscheidingsverzoek zelf heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij echter benoemd dat het niet de bedoeling is om onder de onderhoudsverplichting uit te komen. Hij heeft verder niet uitgewerkt waar de toepassing van het Egyptisch recht naartoe zou leiden.
3.10.
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de partneralimentatie conform het Nederlands recht moet worden beoordeeld. De vrouw woont namelijk in Nederland en heeft enkel de Nederlandse nationaliteit. Hier is geen sprake van een bijzondere situatie waarbij een afwijking van de hoofdregel uit artikel 3 het Protocol moet worden aangenomen, aldus de vrouw.
3.11.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van de hoofdregel dat het Nederlands recht van toepassing is. Het beroep van de man op artikel 5 van het Protocol wordt verworpen. In het licht van de omstandigheden waarbij partijen hun gehele huwelijk in Nederland hebben gewoond en nog wonen, zowel de man als de vrouw de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn de door de man genoemde omstandigheden ondergeschikt. Het bezitten van de Egyptische nationaliteit door de man is niet voldoende om te komen tot een toepassing van het Egyptische recht.
Beoordeling partneralimentatie
ingangsdatum
3.12.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
huwelijksgerelateerde behoefte
3.13.
Bij de berekening van partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.14.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren
3.15.
De man stelt dat het gezinsinkomen enkel bestaat uit zijn inkomen. De vrouw werkt weliswaar sinds augustus 2022, maar haar inkomen heeft niets gewijzigd aan het uitgavenpatroon van het gezin. Vanuit de Egyptische cultuur is het gebruikelijk dat de man tijdens het huwelijk voor het gezin zorgt en de vrouw haar eigen inkomen mag behouden. Voor het berekenen van de huwelijksgerelateerde behoefte dient om die reden geen rekening te worden gehouden met het inkomen van de vrouw.
3.16.
Desgevraagd heeft de vrouw toegelicht dat zij is begonnen met werken vanwege een financieel motief. Er was nog geen echtscheiding in het zicht. Dat de vrouw wilde werken in Nederland is onderling door partijen ook besproken tijdens het huwelijk. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij blij was dat de vrouw ging werken. Omdat het bij de huwelijksgerelateerde behoefte gaat om het bedrag dat zij als gezin te besteden hadden, rekent de rechtbank zowel met het inkomen van de man als met het inkomen van de vrouw. Dat de vrouw haar inkomen niet gebruikte voor de vaste lasten maakt dit niet anders.
3.17.
Partijen hebben voor het laatst in 2023 samengewoond. Voor het berekenen van de huwelijksgerelateerde behoefte sluit de rechtbank bij dat jaar aan. Het inkomen van de man bedroeg toen € 3.483,- netto per maand. Dat volgt uit zijn jaaropgave 2023 waarin een belastbaar inkomen is genoemd van € 59.135,-. Het inkomen van de vrouw bedroeg toen € 1.189,- netto per maand. Dat volgt uit haar jaaropgave 2023 waarin een belastbaar inkomen is genoemd van € 14.543,-. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is dan € 4.672,- per maand.
3.18.
Van dit inkomen heeft de man maandelijks de volgende onderhoudsverplichtingen voldaan:
  • € 400,- per maand voor [kind 3];
  • € 200,- per maand voor [kind 2];
  • € 200,- per maand voor [kind 1], en
  • € 100,- per maand voor zijn ex-partner.
Deze bedragen hadden de man en de vrouw niet meer te besteden, dus dit strekt de rechtbank in mindering op het netto besteedbaar gezinsinkomen. Partijen hadden samen nog maar € 3.772,- per maand te besteden.
3.19.
Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was € 2.263,- netto per maand in 2023. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 2.560,- netto per maand. [4]
behoeftigheid
3.20.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 2.560,- netto per maand) te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.21.
Naar de mening van de man is er geen sprake van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw. Op dit moment werkt de vrouw 20 uur per week in de kinderopvang. In die branche is er voldoende werkgelegenheid, dus de man stelt dat zij in staat is om fulltime te werken. Hiermee kan zij volledig voorzien in haar huwelijksgerelateerde behoefte.
3.22.
Hier is de vrouw het niet mee eens. Zij stelt dat zij onder andere autisme heeft en bezig is de Nederlandse taal beter te leren. Voor haar is het niet mogelijk om fulltime aan de slag te gaan.
3.23.
Omdat het een eerste vaststelling van de partneralimentatie betreft en de vrouw gedurende het huwelijk niet fulltime heeft gewerkt, kan van haar niet worden gevergd dat zij dit onmiddellijk na de echtscheiding wel doet. De vrouw is weliswaar verplicht om haar verdiencapaciteit volledig te benutten, maar naar het oordeel van de rechtbank is het niet redelijk om aan te nemen dat zij niet meer behoeftig is. Zij heeft tijd nodig om haar werkzaamheden uit te breiden en hier dient volgens de rechtbank rekening mee te worden gehouden. Om die reden houdt de rechtbank rekening met haar werkelijke inkomsten gebaseerd op een werkweek van 20 uur. Uit de loonstroken over de maanden januari tot en met oktober 2024 volgt dat de vrouw een inkomen heeft van € 1.229,- bruto per maand en een eindejaarsuitkering van € 49,- per maand. Daarvan houdt zij netto € 1.250,- per maand over. [5]
3.24.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.560,- netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van ( 2.560 – 1.250 =) € 1.310,- netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog inkomstenbelasting en een bijdrage voor de Zorgverzekeringswet betalen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 2.377,- per maand. [6]
draagkracht man
3.25.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.26.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI). Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In dit geval ziet die berekening er – gebruikmakend van de formule die geldt voor 2025 – als volgt uit: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1310)].
3.27.
Ter zitting is gebleken dat de partijen het erover eens zijn dat de draagkrachtberekening uit productie 9 van het bericht namens de man van 9 december 2024 een correcte weergave is van het inkomen van de man. Hieruit volgt met een berekening 2025-1 dat sprake is van een NBI genoemd van € 3.721,- per maand. De rechtbank heeft geen aanleiding om de berekening te baseren op een hoger dan wel lager NBI.
3.28.
Partijen zijn het er verder over eens dat de onderhoudsverplichting jegens [kind 3] formeel is vastgelegd en voorrang heeft op de partneralimentatie voor de vrouw. [7] [kind 3] is immers 19 jaar oud en de onderhoudsverplichting van de man loopt door tot haar 21ste verjaardag.
In het ouderschapsplan van 4 juli 2017 is vastgesteld dat de man een kinderalimentatie van € 356,60 per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3]. Deze alimentatie is onderworpen aan de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2018. In 2025 bedraagt de kinderalimentatie dus € 464,- per maand. [8] Na betaling van de kinderalimentatie resteert er een netto draagkracht van € 313,- per maand.
3.29.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 500,- bruto per maand. [9]
3.30.
Uit bovenstaande blijkt dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de gestelde onderhoudsverplichtingen van de man jegens [kind 1], [kind 2] en zijn ex-partner.
3.31. [
[kind 1] is 26 jaar oud en [kind 2] is 24 jaar oud. De rechtbank kan zich voorstellen dat de man een bijdrage wil leveren in de kosten van studie en levensonderhoud van zijn kinderen. Echter, de door hem betaalde onderhoudsbijdragen zijn op vrijwillige basis en gaan niet voor op de wettelijke verplichting ten aanzien van de vrouw. De rechtbank houdt om die reden geen rekening met de bijdragen die de man betaalde/zal betalen voor [kind 1] en [kind 2].
3.32.
Voor wat betreft de gestelde onderhoudsverplichting van de man jegens zijn ex-partner komt de rechtbank tot de conclusie dat de man – na de gemotiveerde betwisting van de vrouw – het bestaan van een dergelijke actuele onderhoudsverplichting niet heeft aangetoond. Uit de betalingsoverzichten blijkt dat de man dit in het kader van
‘gezelligheid met de kids’voldoet. Deze bewoordingen versterken het vermoeden dat het hier niet gaat om een wettelijke onderhoudsverplichting, maar een vrijwillige bijdrage. Ook aan dit standpunt gaat de rechtbank voorbij.
alimentatie vooruitbetalen
3.33.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.34.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.35.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op 21 maart 2019 in [plaatsnaam] (Egypte);
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente een bedrag van € 500,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
4.3.
beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. G.W. Brands-Bottema, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: berekening huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
Bijlage 2: berekening netto besteedbaar inkomen van de vrouw
Bijlage 3: brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 4: indexering kinderalimentatie voor [kind 3]
Bijlage 5: draagkracht van de man

Voetnoten

1.Artikel 3 sub a, onder i, van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (“Brussel II-ter”).
2.Artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 3 sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (“Alimentatieverordening”).
4.Bijlage 1: berekening huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw.
5.Bijlage 2: berekening netto besteedbaar inkomen van de vrouw.
6.Bijlage 3: brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte.
7.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Bijlage 4: indexering kinderalimentatie voor [kind 3].
9.Bijlage 5: draagkracht van de man.