ECLI:NL:RBDHA:2025:14242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/09/675705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een verbintenis tot betaling van een restantschuld in het kader van een hypothecaire leningsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] B.V. en [partij B]. [partij A] vorderde nakoming van een verbintenis tot betaling van een restantschuld uit hoofde van een hypothecaire leningsovereenkomst. De leningsovereenkomst, gesloten op 20 januari 2022, betrof een hypothecaire geldlening van € 1.000.000,00, verstrekt door [partij A] aan [partij B] voor de aankoop van een boerderij. [partij B] heeft zijn verplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot een geschil over de uitwinning van het hypotheekrecht. De rechtbank oordeelde dat [partij A] op dit moment geen vordering tot nakoming kan instellen, omdat de verkoop van de boerderij nog niet heeft plaatsgevonden en het onzeker is of er een restantvordering zal ontstaan. De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie vorderde [partij B] opheffing van het conservatoir beslag, maar ook deze vordering werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
zaaknummer: C/09/675705 / HA ZA 24-978
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[partij A] B.V., te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. A.W. van Meegdenburg,
tegen
[partij B], te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2024, met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 19 februari 2025, waarbij de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties van [partij A] , met producties 26 en 27.
1.2.
Op 20 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de zaak nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[partij A] en [partij B] hebben op 20 januari 2022 een leningsovereenkomst gesloten, waarbij [partij A] aan [partij B] een (hypothecaire) geldlening van € 1.000.000,00 heeft verstrekt (hierna te noemen: de leningsovereenkomst). In de leningsovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:
"Artikel 3
(…)
2. Schuldenaar zal de verschuldigde rente en aflossing steeds maandelijks op de laatste dag van elke maand voldoen, voor het eerst op 28 februari 2022. en berekend over het tijdvak van 25 februari 2022. tot en met 28 februari 2022. en vervolgens van maand tot maand.
(…)
6. De maandelijkse rente en aflossing vanaf 1 januari 2023: bedraagt: € 7.500,=.
(…)
Artikel 4
(…) De verschuldigde hoofdsom, of een eventueel resterend gedeelte daarvan, zal met de lopende rente terstond opeisbaar zijn:
-
schuldenaar nalatig is in de nakoming van enig uit deze akte voortvloeiende verplichting;
(…)
-
indien op enig vermogensbestanddeel van schuldenaar door derden executoriaal beslag wordt gelegd;
2. Schuldeiser is op de hoogte dat schuldenaar de ligboxenstal met toebehoren voor een periode van 3 jaar verpacht aan de voormalige eigenaar. Deze verpachting eindigt uiterlijk 25 februari 2025.
3. Schuldeiser is op de hoogte dat schuldenaar de agrarische bedrijfswoning steeds voor korte duur kan verhuren aan uitzendorganisatie [bedrijfsnaam] .
(…)"
2.2.
[partij B] heeft deze lening afgesloten voor de koop van een boerderij. De koopprijs van de boerderij was € 1.200.000,00.
2.3.
Bij hypotheekakte van 25 februari 2022 heeft [partij B] aan [partij A] een hypotheekrecht verleend op de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats 1] (hierna: de boerderij).
2.4.
[partij B] beschikt daarnaast over het eigendom van het bedrijfspand aan de [adres 2] in [plaats 2] (hierna te noemen: het bedrijfspand).
2.5.
Bij aanvulling op de leningsovereenkomst van 10 mei 2023 is vastgesteld dat [partij B] een achterstand in betalingen heeft. Partijen hebben toen onder meer afgesproken dat [partij B] uiterlijk 15 september 2023 zijn achterstand aan [partij A] moest hebben betaald.
2.6.
In een brief van 20 oktober 2023 heeft [partij A] [partij B] in gebreke gesteld.
2.7.
In een brief van 6 november 2023 deed [partij B] een aanbod om ten behoeve van [partij A] een hypotheek op het bedrijfspand te laten vestigen. Daarmee ging [partij A] akkoord. Een concept hypotheekakte werd opgesteld, maar het recht van hypotheek is vervolgens niet ten behoeve van [partij A] gevestigd. Wel is er een hypotheekrecht op het bedrijfspand gevestigd ten behoeve van mevrouw [naam] , de moeder van [partij B] .
2.8.
In een addendum op de leningsovereenkomst van 18 april 2024 zijn partijen overeengekomen dat [partij A] alsnog het recht van eerste hypotheek op het bedrijfspand zou krijgen. In het addendum wordt ook vermeld dat de notaris dat nog niet heeft kunnen formaliseren vanwege een beslag dat op het bedrijfspand is gelegd.
2.9.
Op 4 juni 2024 is het executoriaal beslag op grond van dwangsomvorderingen van de [gemeente] op de boerderij en het bedrijfspand in het kadaster ingeschreven.
2.10.
In een brief van 27 juni 2024 heeft [partij A] aan [partij B] medegedeeld dat zij overgaat tot opeising van de verschuldigde hoofdsom uit hoofde van de leningsovereenkomst, omdat [partij B] zijn verplichtingen niet nakomt. Daarbij is [partij B] ook in kennis gesteld van het feit dat [partij A] de executie van de [gemeente] overneemt.
2.11.
In een e-mail van 1 augustus 2024 heeft [partij A] aan [partij B] medegedeeld dat zij niet tot executie zal overgaan indien het executoriaal beslag van de [gemeente] wordt opgeheven en doorgehaald, het hypotheekrecht van de ouder van [partij B] op het bedrijfspand wordt doorgehaald en een hypotheekrecht ten behoeve van [partij A] op het bedrijfspand wordt gevestigd. Daarop heeft [partij B] laten weten dat hij de boerderij wil verkopen om de vordering van [partij A] te kunnen voldoen.
2.12.
[partij B] heeft de boerderij voor € 1.650.000,00 te koop gezet.
2.13.
Op 7 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter verlof voor het leggen van conservatoir beslag op het bedrijfspand aan [partij A] verleend. Daarna is conservatoir beslag, conform het verlof, op het bedrijfspand gelegd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[partij A] vordert in conventie – kort samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] van het bedrag gelijk aan de nog te blijken restantvordering, voor zover de vordering uit de opbrengst van de executie van de onroerende zaak niet kan worden voldaan;
II. het conservatoir beslag dat op het bedrijfspand aan de [adres 2] in [plaats 2] is gelegd, bekrachtigt en voor recht verklaart dat [partij A] gerechtigd is tot executie van het bedrijfspand om haar vordering onder 1 te verhalen;
een en ander met de veroordeling van [partij B] in de beslagkosten en de kosten van dit geding.
3.2.
Aan haar vordering legt [partij A] het volgende ten grondslag. De hypotheekschuld van [partij B] is terstond opeisbaar geworden, omdat [partij B] achterloopt met betalingen uit hoofde van de leningsovereenkomst en de [gemeente] executoriaal beslag op de boerderij heeft gelegd. Zij heeft het recht tot parate executie, maar [partij A] vreest dat als zij overgaat tot executoriale verkoop van de boerderij dat de boerderij voor een aanzienlijk lagere prijs zal worden verkocht. Om die reden heeft zij ervoor gekozen om de verkoop van de boerderij onderhands via [partij B] te laten verlopen. De boerderij is tot op heden nog niet verkocht. [partij A] stelt dat zij een restantvordering heeft, omdat uitwinning van haar hypotheekrecht niet (meer) toereikend zal zijn. Zij vordert daarom nakoming van de restantvordering. Om verhaal voor haar restantvordering te waarborgen, heeft zij conservatoir beslag op het bedrijfspand van [partij B] gelegd. Zij vraagt de rechtbank om bekrachtiging van dat beslag en de verklaring voor recht dat zij gerechtigd is tot executie van het bedrijfspand om haar vordering te verhalen.
3.3.
[partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
3.4.
In reconventie vordert [partij B] opheffing van het conservatoir beslag. Volgens [partij B] is het conservatoir beslag onrechtmatig ingevolge artikel 521 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast stelt hij dat de boerderij al voldoende zekerheid biedt voor de verschuldigde hoofdsom, waardoor het beslag moet worden opgeheven. Ten slotte stelt hij dat het beslag in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, hetgeen eveneens een grond voor opheffing vormt.
3.5.
[partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
[partij A] stelt dat zij een restantvordering heeft, omdat uitwinning van haar hypotheekrecht niet toereikend zal zijn. In deze procedure vordert zij nakoming van de verplichting van [partij B] tot betaling van de restantvordering bij een ontoereikende uitwinning van het hypotheekrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van [partij B] , onvoldoende onderbouwd dat zij op dit moment nakoming kan vorderen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 4 van de leningsovereenkomst mocht [partij A] overgaan tot opeising van de verschuldigde hoofdsom, doordat [partij B] nalatig is (geweest) in de nakoming van zijn verplichtingen, maar ook omdat de [gemeente] executoriaal beslag op de boerderij heeft gelegd. Anders dan [partij B] betoogt, is [partij A] dus niet onterecht overgegaan tot opeising van de verschuldigde hoofdsom. Dat [partij B] inmiddels weer betalingen aan [partij A] verricht, doet daar niet aan af.
4.3.
[partij A] heeft, als hypotheekhouder, de executie van de [gemeente] overgenomen. Hoewel zij het recht tot parate executie (artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek) heeft, heeft [partij A] ervoor gekozen de verkoop van de boerderij onderhands via [partij B] te laten verlopen. De boerderij is nog niet verkocht, waardoor [partij A] haar hypotheekrecht evenmin heeft kunnen uitwinnen. Bij die stand van zaken heeft [partij A] , althans op dit moment, geen vordering tot nakoming jegens [partij B] van een verbintenis tot betaling van een restantschuld. Er is immers geen verplichting tot betaling van een restantvordering ontstaan door een ontoereikende uitwinning van het hypotheekrecht. Bovendien is het niet evident dat een restantvordering – na uitwinning van het hypotheekrecht – zal ontstaan. [partij B] heeft de boerderij voor een bedrag van
€ 1.650.000,00 te koop gezet. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [partij B] en de betrokken makelaar toegelicht dat er een geïnteresseerde is, die de boerderij voor een bedrag van € 1.400.000,00 zou willen kopen. Dit is aanzienlijk hoger dan de verschuldigde hoofdsom uit de leningsovereenkomst. Volgens de verklaring van 30 april 2025 van de betrokken makelaar is het mogelijk dat bij een executieveiling de opbrengsten ontoereikend zullen zijn, maar nu ervoor is gekozen om de boerderij onderhands te laten verkopen, mist dat zijn relevantie. Zolang de verkoop van de boerderij niet heeft plaatsgevonden, is onzeker of en in hoeverre [partij A] een restantvordering jegens [partij B] zal hebben.
4.4.
Nu niet vast is komen te staan dat [partij A] (op dit moment) een vordering jegens [partij B] heeft tot nakoming van een verbintenis tot betaling van een restantschuld, zal de rechtbank vordering I van [partij A] afwijzen.
4.5.
Ook zal de rechtbank vordering II van [partij A] afwijzen. Een conservatoir beslag wordt pas executoriaal wanneer de daaraan ten grondslag liggende vordering wordt toegewezen. De rechtbank wijst deze vordering af. Hierdoor wordt eveneens de gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
4.6.
De rechtbank zal dus het conservatoir beslag niet bekrachtigen, maar evenmin zal zij overgaan tot opheffing ervan.
4.7.
Nu de vorderingen van [partij A] worden afgewezen, geldt op grond van artikel 704 lid 2 Rv dat het beslag van rechtswege vervalt als deze afwijzing in kracht van gewijsde gaat. Een vonnis gaat in kracht van gewijsde wanneer het niet meer met een gewoon rechtsmiddel kan worden aangetast. Dit brengt met zich mee dat, indien hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, het beslag zal blijven liggen. In reconventie moet de rechtbank bij deze stand van zaken beoordelen of het beslag eerder moet worden opgeheven. Nu niet is gesteld of gebleken welk belang [partij B] heeft bij eerdere opheffing daarvan, zal de vordering – bij gebrek aan belang – worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Nu de vorderingen van partijen over en weer zijn afgewezen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
in conventie en reconventie
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
3418