ECLI:NL:RBDHA:2025:14181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op basis van geloofwaardigheidsbeoordeling van identiteit en seksuele gerichtheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 19 juni 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, die in 2005 is geboren, heeft verklaard dat hij in 2019 problemen met zijn familie ondervond vanwege zijn seksuele gerichtheid, wat leidde tot zijn vlucht naar Europa. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is, omdat zijn verklaringen vaag en tegenstrijdig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 19 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Gemachtigde van de minister is ter zitting verschenen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van deze zaak
4. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft op 6 juni 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij in 2019 in de problemen raakte met zijn familie vanwege zijn seksuele gerichtheid die binnen hun religieuze overtuigingen als schandelijk wordt beschouwd. Nadat eisers ouders ontdekten dat hij een relatie had met zijn schoolvriend [persoon A], is eiser uit huis gezet. Eiser is daarop naar Europa gevlucht en heeft enige tijd rondgezworven, totdat hij in 2023 zijn eerste asielaanvraag indiende in Nederland.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eisers homoseksualiteit en de daaruit voortvloeiende problemen.
De minister heeft eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig bevonden, maar zijn identiteit is niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn identiteit namelijk niet aangetoond middels documenten. Verder stelt de minister dat eisers homoseksualiteit en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn. Eisers verklaringen hierover vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Heeft de minister eisers asielaanvraag kunnen afwijzen?
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat geen sprake kan zijn van kennelijke ongegrondheid nu het gaat over een LHBTI-kwestie. Eiser voert aan dat zijn referentiekader beperkt is, nu hij laaggeschoold is. Verder betoogt eiser dat hij wellicht niet een interne worsteling heeft meegemaakt - immers voor hem was het altijd duidelijk dat hij op mannen viel - maar het genoemde denkproces heeft hij wel degelijk beantwoord. Eiser betoogt dat hij hierover, anders dan de minister stelt, niet oppervlakkig is gebleven. Bovendien betoogt eiser dat het voor hem lastig is om vanuit detentie bewijsmiddelen te vergaren. Dit druist in tegen de samenwerkingsverplichting, zodat het ontbreken van onderliggende stukken eiser niet kan worden aangerekend. Daarnaast voert eiser aan dat hij heeft aangegeven medische klachten te hebben. Echter, door de minister is hier geen waarde aan gehecht dan wel enig onderzoek naar verricht. De minister had moeten samenwerken met eiser en elk bewijsmiddel en element ter staving van zijn verzoek moeten betrekken bij het onderzoeken en beoordelen van de beschermingsbehoefte.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is omdat zijn verklaringen daarover vaag, summier en tegenstrijdig zijn. De minister heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd in zowel het voornemen als in het bestreden besluit. In hetgeen hierover door eiser in beroep naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De beroepsgronden bevatten namelijk grotendeels een herhaling van hetgeen in de zienswijze al naar voren is gebracht, waar de minister voldoende gemotiveerd op heeft gereageerd. Eiser heeft de beoordeling van de verklaringen van eiser over de gestelde homoseksuele gerichtheid niet gemotiveerd betwist. De enkele stelling van eiser dat hij niet oppervlakkig heeft verklaard, maakt dat - zeker in het licht van de gedetailleerde uiteenzetting van de minister omtrent de geconstateerde vaagheden en tegenstrijdigheden - niet anders.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit ook de gestelde medische klachten van eiser heeft betrokken en is ingegaan op het beroep op de samenwerkingsverplichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eisers identiteit ongeloofwaardig kunnen vinden. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit aan te tonen. Ook heeft hij geen inspanning verricht om, ook voorafgaand aan zijn inbewaringstelling, aan documenten te komen. Daar komt bij dat eiser meerdere aliassen heeft opgegeven gedurende zijn verblijf in Europa. Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd op welke wijze zijn psychische klachten moesten worden meegenomen. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser tijdens het gehoor bevestigend heeft geantwoord op de vraag of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiser heeft verder niet onderbouwd wat zijn psychische klachten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL25.27939.