Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
In artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de minister terzake van de verstrekking van subsidie regels kunnen worden gesteld met betrekking tot:
a. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
f. de vaststelling van de subsidie;
g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;
h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;
i. andere criteria voor de verstrekking van subsidie.
In artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies staat dat deze wet, met uitzondering van artikel 3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is op spoedeisende, tijdelijke verstrekking door de minister van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, behoudens indien die aanspraak wordt verstrekt krachtens een andere wet.
Uit de aanhef van de Regeling volgt dat de Regeling een besluit is van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: staatssecretaris), handelend in overeenstemming met de minister van Financiën, op grond van de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies.
In artikel 2 van de Regeling staat dat de rijnvarende recht heeft op een tegemoetkoming indien:
a. op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaat dat de rijnvarende in enig jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is;
b. in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 premies op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden door de werkgever in de rijnoeverstaat vanwege het verrichten van arbeid als rijnvarende;
c. de rijnvarende op grond van nationale wet- en regelgeving niet in persoon in aanmerking komt voor restitutie van de ingehouden premies; en
d. restitutie van de ingehouden premies in de rijnoeverstaat niet meer mogelijk is in verband met wettelijk vastgelegde termijnen.
Uit artikel 5, eerste lid, van de Regeling volgt dat de minister op aanvraag van de rijnvarende vaststelt of recht op de tegemoetkoming bestaat.
In artikel 6 van de Regeling staat:
1. De rijnvarende verstrekt op verzoek of uit eigen beweging de overige inlichtingen en bewijsstukken die nodig zijn voor de uitvoering van deze regeling en verleent ook overigens de medewerking die redelijkerwijs nodig is.
2. In geval van restitutie van premies voor de relevante periode door of via de werkgever, dan wel in geval van ontvangst van een bedrag in verband met de inhouding van premies voor de relevante periode ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet, doet de rijnvarende onverwijld mededeling van ontvangst daarvan.
Uit artikel 7, aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat de aanvraag als bedoeld in artikel 5 wordt afgewezen indien de aanvraag niet voldoet aan de in de Regeling gestelde eisen.
In artikel 9 van de Regeling staat:
1. Een besluit tot toekenning van de tegemoetkoming wordt herzien of ingetrokken, indien de rijnvarende:
a. nadien alsnog een betaling heeft ontvangen waarmee rekening zou zijn gehouden bij de vaststelling van het recht op de tegemoetkoming, of
b. de verplichtingen, bedoeld in artikel 5 of 6 niet of niet behoorlijk is nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de minister besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.
In artikel 10 van de Regeling staat:
1. De minister verleent aan de DG Belastingdienst mandaat, volmacht en machtiging om, in het kader van de uitvoering van deze regeling:
a. besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die een privaatrechtelijke rechtshandeling noch een besluit zijn;
b. te beslissen op bezwaarschriften, met dien verstande dat de persoon die betrokken is bij het besluitvormingsproces ten aanzien van het bezwaarschrift niet ook betrokken is geweest bij het besluitvormingsproces in eerste aanleg; en
c. in rechte op te treden en tegen rechterlijke uitspraken hoger beroep in te stellen, dan wel af te zien van hoger beroep.
2. De DG Belastingdienst is in het kader van de uitvoering van deze regeling bevoegd tot het verlenen van ondermandaat of het doorverlenen van zijn andere vertegenwoordigingsbevoegdheden aan bij de Belastingdienst werkzame functionarissen.
3. Hoofdstuk 4 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 is van toepassing op de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze regeling en tevens op de uitoefening van bevoegdheden die krachtens ondermandaat respectievelijk doorverlening van volmacht en machtiging worden uitgeoefend.
In artikel 12 van de Regeling staat:
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2023.
3. In afwijking van het tweede lid blijft deze regeling, zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt, van toepassing op de afwikkeling van de tegemoetkomingen op grond van deze regeling.