Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
2.De feiten
het streven naar een werkelijk rechtvaardig en werkelijk democratisch Nederland, het bewerkstelligen dat de belangen van de Nederlandse bevolking vanuit het mensenrecht en het burgerrecht alsmede vanuit de politieke besluitvorming weer centraal komen te staan.” Volgens zijn statuten tracht NBO dit onder meer te bereiken door voor de deelnemende leden massa- of individuele claimacties en gerechtelijke procedures te voeren.
3.Het geschil
4.De beoordeling
kande rechter een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 ontvankelijk verklaren, zonder dat aan de vereisten van lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 behoeft te zijn voldaan. Dit kan indien de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid; de rechter is dus niet verplicht lid 6 toe te passen.
alleenhet bestuur van NBO vormt. Desgevraagd heeft [naam] bovendien verklaard dat het bestuur (lees: hijzelf) de beslissing heeft genomen om dit kort geding te beginnen, dat er nooit ledenvergaderingen worden gehouden en dat ook voor de beslissing om de onderhavige procedure te starten geen algemene ledenvergadering (of een vergelijkbare ledenraadpleging) is gehouden. Mede gelet op deze verklaringen van [naam] is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende waarborg dat het voeren van dit kort geding gedragen wordt door de achterban van NBO, dat wil zeggen een substantieel deel van haar leden. De beslissing om te procederen is immers feitelijk genomen door één persoon, terwijl niet is gebleken dat de leden van NBO op enigerlei wijze hebben kunnen meepraten en meebesluiten over dit kort geding. De stelling van NBO dat 1.200 personen (die niet noodzakelijkerwijs ook lid zijn van NBO) voor dit kort geding online een ondersteuningsverklaring hebben ondertekend en een betaling van € 29,00 hebben verricht maakt het oordeel niet anders. Niet is onderbouwd hoeveel leden NBO heeft ( [naam] noemde ter zitting een aantal van grofweg 3.000, maar dat is niet verifieerbaar) en evenmin hoeveel van de 1.200 donateurs tevens leden zijn, die bereid waren € 29,00 te betalen naast hun jaarlijkse lidmaatschapsgeld. Bovendien is onopgehelderd gebleven hoe de donateurs zich verhouden tot degenen die lid zijn van NBO, en welke invloed leden die niet tevens donateur zijn hebben op het al of niet starten van (collectieve) acties die NBO entameert met steun van donateurs. De zorgen over de (rechts)positie van de leden van NBO worden versterkt door de verklaring van [naam] ter zitting, dat de leden geen enkel voordeel genieten van hun lidmaatschap ten opzichte van niet-leden. Dat roept ook de vraag op waar hun lidmaatschapsgeld nu precies aan wordt besteed, nu blijkens de website voor elke door NBO gevoerde procedure aanzienlijke separate donaties worden gevraagd, ook van leden. De hele feitelijke en financiële gang van zaken binnen NBO, die de facto geheel wordt gecontroleerd door [naam] , leidt tot de conclusie dat er objectief gerechtvaardigde zorgen zijn over (het ontbreken van) de nodige onafhankelijke controle en governance bij NBO, zoals wettelijk verankerd in art. 2:48 BW. Onder deze omstandigheden kan NBO geen aanspraak maken op toepassing van de uitzondering van art. 3:305a lid 6 BW. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat [naam] ter zitting heeft erkend dat hij bij het bestuur van de vereniging niet werkt conform de bepalingen in de statuten, waarin is bepaald dat algemene vergaderingen met stemmingen nodig zijn om tot rechtsgeldige besluiten te komen.