ECLI:NL:RBDHA:2025:1401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.39123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bestreden besluit inzake asielaanvraag en beoordeling van niet-tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 28 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, heeft met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is behandeld op de zitting van 5 november 2024, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. M. Erik, en verweerder vertegenwoordigd was door mr. L. Beket. De zitting is aangehouden om verweerder de mogelijkheid te geven om een aantal ingediende documenten nader te onderzoeken. Op 13 januari 2025 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, maar eiser heeft aangegeven dat het beroep wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft vervolgens besloten om een zitting achterwege te laten en het onderzoek op 20 januari 2025 te sluiten.

De rechtbank oordeelt dat, omdat het bestreden besluit is ingetrokken, er geen inhoudelijke beoordeling van dit besluit meer nodig is. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om een proceskostenvergoeding van twee punten te vergoeden, wat door de rechtbank is toegewezen. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1814,-. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ontvankelijk en gegrond is, en legt verweerder op om binnen 12 weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is. Eiser krijgt gelijk en verweerder moet binnen de gestelde termijn een besluit nemen en de opgelegde dwangsom betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Beket en mr. E. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 28 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Het beroep is behandeld op de zitting van 5 november 2024. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L. Beket. De zitting is aangehouden om verweerder de mogelijkheid te geven om een aantal ingediende documenten nader te onderzoeken.
1.2.
Op 13 januari 2025 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft op 13 januari 2025 aangegeven dat het beroep wordt gehandhaafd. Verweerder heeft hier op 16 januari 2025 op gereageerd.
1.3.
Met toestemming van partijen laat de rechtbank een zitting achterwege. Op 20 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Omdat het bestreden besluit is ingetrokken, hoeft de rechtbank niet te oordelen over de inhoud van dit besluit.
3. Bij de intrekking van het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om één punt aan proceskosten te willen vergoeden voor de indiening van het beroepschrift. Eiser heeft daarop aangegeven het beroep te willen handhaven omdat dit een punt te weinig is. De gemachtigde van eiser was namelijk aanwezig op de zitting van 5 november 2024. Daarnaast vraagt eiser de rechtbank om verweerder op te dragen binnen zes weken een beslissing te nemen. Eiser wijst er daarbij op dat hij al heel lang wacht op een definitieve beslissing. Bij brief van 16 januari 2025 heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om een extra punt te vergoeden. Ook geeft verweerder in deze brief aan dat eiser aanvullend zal worden gehoord, dat er een nieuw voornemen zal worden uitgebracht en dat thans niet kan worden aangegeven hoe lang dat zal duren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Proceskostenvergoeding
4. Niet in geschil is dat eiser een proceskostenvergoeding moet krijgen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook is niet in geschil dat eiser hiervoor twee punten moet krijgen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 2025 kent de rechtbank eiser dan ook een proceskostenvergoeding toe van twee punten. 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- met wegingsfactor 1; in totaal € 1814,-
Vaststellen beslistermijn
5. Omdat verweerder het besluit van 7 oktober 2024 heeft ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover dat gericht is tegen dat besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank merkt het bericht van eiser van 13 januari 2024 aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
7. Het intrekken van het besluit van 7 oktober 2024 heeft tot gevolg dat de verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser moet beslissen. De termijn waarbinnen verweerder op de aanvraag moest beslissen is verlopen. Daarbij geldt dat in een situatie waarin verweerder hangende het beroep het besluit intrekt als gevolg waarvan de situatie ontstaat dat niet tijdig is beslist, niet van eiser kan worden verwacht dat hij verweerder eerst in gebreke stelt voordat hij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit instelt. [1] Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
8. De rechtbank weegt mee dat verweerder heeft aangegeven dat eiser nogmaals gehoord moet worden en dat een nieuw voornemen uitgebracht zal worden. Daar komt bij dat de documenten die aanleiding gaven voor het nadere onderzoek pas op 1 november 2024 zijn ingediend. Verder weegt de rechtbank mee dat eiser op 28 mei 2023 zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat de redelijke termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [2] op 28 februari 2025 verstrijkt.
8.1.
Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 8.1 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep dat ziet op het niet tijdig beslissen is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en verweerder de onder 8.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 9 genoemde dwangsom wordt opgelegd. Verder krijgt eiser een proceskostenvergoeding van € 1814,-. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 7 oktober 2024, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.
2.Richtlijn 2013/32.