ECLI:NL:RBDHA:2025:14004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686996 / JE RK 25-1079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

Op 18 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende een spoedmachtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2008. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken, zonder de belanghebbenden te horen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI belast is met de voogdij over de minderjarige en dat de vader van de minderjarige als belanghebbende moet worden aangemerkt. De kinderrechter heeft ernstige zorgen over de opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige, die zich uiten in risicovol gedrag en mogelijk gevaar voor haar veiligheid. De kinderrechter heeft geoordeeld dat onmiddellijke jeugdhulp noodzakelijk is en heeft de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor de duur van twee weken. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de behandeling van het verzoek voor het overige aan wordt gehouden tot een zitting op 1 juli 2025. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/686996 / JE RK 25-1079
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
[instelling],
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. C.J. Berghout te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- het schriftelijke verzoek van de GI met bijlagen, ontvangen op 18 juni 2025;
- de mondelinge instemmende verklaring van de gedragswetenschapper [naam 1] van 18 juni 2025 die [minderjarige]
nietheeft onderzocht;

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.2.
Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden is [instelling] belast met de voogdij over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken. De GI verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
De GI verzoekt daarnaast om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen voor de duur van 4 weken.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
4.1.
Op grond van de inhoud van het verzoekschrift is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment van moet worden uitgegaan dat [instelling] belast is met de voogdij over [minderjarige] . De kinderrechter stelt vast dat [instelling] bij beschikking van 16 juli 2019 is belast met de tijdelijke voogdij over [minderjarige] op grond van artikel 253r Burgerlijk Wetboek. Voorts blijkt uit het bijgevoegde begeleidingsplan dat de GI op 18 oktober 2024 een beschikking van de rechtbank heeft ontvangen waarin is bepaald dat de voogdij over [minderjarige] niet zal worden beëindigd maar bij [instelling] blijft. Dit is ook telefonisch door de jeugdbeschermer [naam 2] bevestigd en deze beschikking zal nog worden nagezonden aan de rechtbank. Als een gecertificeerde instelling belast is met de voogdij dan geldt ex artikel 1:14 Burgerlijk Wetboek als woonplaats van de minderjarige de vestigingsplaats van de GI of de locatie van het filiaal dat belast is met de uitvoering van de voogdij. Ten aanzien van voogdijpupillen die vallen onder [instelling] is afgesproken dat een verzoek ten aanzien van die voogdijpupil kan worden ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar de jeugdige woont, tenzij de belanghebbenden daarmee niet instemmen. Nu [minderjarige] blijkens de BRP-gegevens ingeschreven staat bij de vader in [plaats] acht de rechtbank Den Haag zich bevoegd.
Belanghebbende
4.2.
De kinderrechter merkt de vader van [minderjarige] aan als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarbij overweegt de kinderrechter dat hoewel [instelling] momenteel de voogdij over [minderjarige] heeft er uit het verzoekschrift blijkt dat er wel naartoe wordt gewerkt dat de vader het gezag over [minderjarige] terug zal krijgen. Verder heeft [minderjarige] in het verleden geruime tijd en laatstelijk nog van 13 december 2024 tot 19 april 2025 bij de vader gewoond. De vader is betrokken bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en heeft een substantiële opvoedrol in haar leven. Hierdoor is er sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en wordt de vader door de beslissing in de huidige procedure rechtstreeks in zijn belangen geraakt.
Spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
4.3.
Op basis van de informatie is de kinderrechter van oordeel dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is. De kinderrechter heeft een ernstig vermoeden dat er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. [1] De kinderrechter is ook van oordeel dat een zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] .
4.4.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] sinds eind april 2025, nadat verblijf bij de vader niet langer houdbaar was, op een geheime locatie in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is geplaatst. Uit de stukken blijkt dat de zorgen over het grensoverschrijdende gedrag van [minderjarige] en de toenemende onveiligheid op de groep de afgelopen periode ernstig zijn toegenomen. [minderjarige] laat dagelijks risicovol gedrag zien waarbij sprake is van (toenemend) middelengebruik, weglopen en wervend gedrag richting andere meiden op de groep. Verder is er mogelijk risico op eerwraak vanuit de vader en de oom van [minderjarige] . Op 18 juni 2025 heeft [minderjarige] een vechtpartij op de groep uitgelokt waarbij zij met meubels heeft gegooid en ernstig geweld en doodsbedreigingen heeft geuit richting een medebewoner en begeleider. Later is [minderjarige] buiten het terrein buiten bewustzijn aangetroffen, vermoedelijk onder invloed van middelen. De groep acht de situatie onhoudbaar en heeft daarom besloten de plaatsing van [minderjarige] per direct te beëindigen omdat haar veiligheid en die van anderen niet langer kan worden gewaarborgd. Er zijn al meerdere open groepen geprobeerd en de verwachting is dat een nieuwe open plaatsing weinig kans van slagen zal hebben en het patroon zich zal blijven herhalen. Daarom machtigt de kinderrechter de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van twee weken.
4.5.
De kinderrechter vindt het op basis van de stukken en de mondelinge toelichting van de gedragswetenschapper aannemelijk dat onderzoek door een gedragswetenschapper in deze situatie feitelijk niet mogelijk was. Hierin weegt mee de locatie waar [minderjarige] verbleef en het gegeven dat het verzoek pas eind van de middag is ingekomen. Het is noodzakelijk dat het onderzoek alsnog zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. De kinderrechter verzoekt de GI de verklaring van de gedragswetenschapper uiterlijk op 24 juni 2025 bij de rechtbank in te dienen en naar de belanghebbenden te sturen.
4.6.
Omdat de voogdij over [minderjarige] bij de GI berust, is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet vereist. [2]
4.7.
De GI, [minderjarige] , haar advocaat en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 juni 2025 tot 2 juli 2025;
5.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de zitting van:
1 juli 2025 om 9:00 uur;
5.3.
vraagt de griffier voor die zitting op te roepen:
- [instelling] ;
- [minderjarige] met haar advocaat;
- de vader;
5.4.
bepaalt dat de GI uiterlijk op 24 juni 2025 de (geziene) instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper bij de rechtbank indient en naar de belanghebbenden stuurt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 19 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 6.1.3, tweede lid, Jeugdwet (Jw).
2.Artikel 6.1.2, derde lid, Jw.