ECLI:NL:RBDHA:2025:1396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL24.29184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zwaar inreisverbod opgelegd aan een Surinaamse eiser na veroordeling voor drugssmokkel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 februari 2025, wordt het beroep van een eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 24 juni 2024 een zwaar inreisverbod van tien jaar opgelegd aan de eiser, die afkomstig is uit Suriname en eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens de smokkel van cocaïne. De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het persoonlijke gedrag van de eiser een actuele bedreiging vormt voor de samenleving. De rechtbank stelt vast dat de minister geen kenbare beoordeling heeft gemaakt van de aard en ernst van het strafbare feit en de actualiteit van het gedrag van de eiser. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29184

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 juni 2024 om aan hem een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren op te leggen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het opleggen van een zwaar inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming bestreden besluit
5. Eiser is afkomstig uit Suriname en is geboren op [geboortedatum] . Eiser is bij vonnis van 26 maart 2024 [2] door de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens de smokkel van cocaïne.
5.1.
Op 8 april 2024 heeft de Koninklijke Marechaussee eiser gehoord over het voorstel om aan hem een terugkeerbesluit, een inreisverbod en een besluit tot signalering (in het Schengen-Informatiesysteem (SIS) op te leggen. Op dezelfde datum heeft de Koninklijke Marechaussee het voorstel ingediend bij de minister.
5.2.
Op 14 mei 2024 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om een besluit tot signalering voor de duur van 10 jaar op te leggen. Eiser heeft bij zienswijze van 3 juni 2024 gereageerd op het voornemen van 14 mei 2024.
5.3.
Bij het bestreden besluit heeft de minister een inreisverbod voor de duur van 10 jaar aan eiser opgelegd. [3] Het bestreden besluit is een besluit tot signalering in het SIS-systeem voor de duur van 10 jaar. De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Ook is er volgens de minister het geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM [4] .
5.4.
Op 10 oktober 2024 is eiser uitgezet.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
6. Eiser stelt dat hij geen actuele en werkelijke bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiser heeft veel spijt van de drugssmokkel en heeft een vast voornemen om zijn leven te beteren. Binnen de gevangenismuren gedraagt eiser zich voorbeeldig en op deze manier laat hij zien dat dit voornemen oprecht is. Verder heeft eiser in Suriname een boerderij en heeft hij na terugkeer de mogelijkheid om legaal in zijn levensonderhoud te voorzien.
6.1.
De minister stelt vast dat eiser is veroordeeld tot een opiumdelict en dat hij tot een gevangenisstraf van 24 maanden is veroordeeld. Dit maakt volgens de minister dat eiser een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. In de lengte van de straf komt de ernst van het misdrijf tot uitdrukking. Van een actuele bedreiging is volgens de minister sprake omdat het misdrijf recent is gepleegd en eiser sindsdien gedetineerd was. De minister heeft geen aanwijzingen dat de omstandigheden waarin eiser tot zijn daad kwam en/of zijn normbesef zodanig ten positieve zijn gewijzigd dat niet meer voor een nieuw misdrijf hoeft te worden gevreesd. Dat eiser spijt heeft acht de minister onvoldoende garantie. Eiser heeft een kostbare partij drugs kwijtgespeeld en het is alleszins mogelijk dat eiser daar verantwoordelijk voor wordt gehouden. Ter zitting heeft de minister nog opgemerkt dat aan gedrag in detentie volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] beperkte waarde toekomt.
6.2.
Uit vaste rechtspraak [6] van de Afdeling volgt dat de minister bij oplegging van een inreisverbod zoals hier aan de orde, moet toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip als bedoeld in het arrest Z.Zh. en I.O. [7] In de uitspraak van 20 november 2015 [8] heeft de Afdeling uit het Z.Zh. en I.O.-arrest afgeleid dat de minister bij haar beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat niet.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De minister heeft melding gemaakt van het feit dat het om een opiumdelict gaat en dat eiser tot een gevangenisstraf van 24 maanden is veroordeeld. Daarmee heeft hij echter niet deugdelijk gemotiveerd dat het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt. Hij heeft immers geen kenbare beoordeling gemaakt van het persoonlijk gedrag van eiser waarbij hij is ingegaan op de aard en ernst van het strafbare feit en de actualiteit van zijn gedrag. Dat het om een opiumdelict gaat en eiser tot een gevangenisstraf van 24 maanden is veroordeeld is daarvoor onvoldoende. Dat, zoals de minister ter zitting heeft gesteld, aan het gedrag van eiser tijdens zijn detentie slechts een beperkte waarde toekomt, betekent nog niet dat de minister de periode sinds het plegen van het strafbare feit niet bij zijn beoordeling hoeft te betrekken. Dat het alleszins mogelijk is dat eiser verantwoordelijk zal worden gehouden voor het kwijtspelen van een kostbare partij drugs, is niet meer dan speculatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het risico op nieuwe inbreuken op de openbare orde onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit bevat op dit punt daarom een motiveringsgebrek.
Artikel 8 EVRM
7. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiser en zijn zus, broer (met kinderen) en tante in Nederland. Van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 6.3. is geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Parketnummer: 15.245394.23.
3.Op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang gelezen met artikel 6.5a, vijfde lid aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1725).
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (ECLI:EU:C:2015:337).