Op 28 juli 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M. Tahiri, tegen kantonrechter mr. M. Nijenhuis. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter vooringenomenheid zou hebben getoond in zijn beslissingen in de hoofdzaak, waarin de verzoekers als gedaagden optreden tegen een vennootschap onder firma. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 1 juli 2025, gevolgd door een zitting op 14 juli 2025. De verzoekers voerden aan dat de kantonrechter hen niet de kans had gegeven om bewijs te leveren, wat leidde tot hoge kosten voor een ongewenst deskundigenonderzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de tussenvonnissen niet zodanig gebrekkig was dat dit grond kon vormen voor wraking. De kantonrechter had zijn discretionaire bevoegdheid om een deskundige te benoemen correct uitgeoefend en er waren geen aanwijzingen voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet toewijsbaar was en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.