ECLI:NL:RBDHA:2025:13806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23523 en NL25.23524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser op basis van geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid en identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die homoseksueel is, heeft op 28 april 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 16 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met het argument dat hij in Pakistan vanwege zijn seksuele gerichtheid is vervolgd. De rechtbank oordeelt dat de minister de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, maar twijfels heeft over zijn identiteit en de geloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid. Eiser heeft geen identificerend document overgelegd en zijn verklaringen over eerdere relaties zijn als tegenstrijdig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser geen reëel risico op vervolging loopt.

De rechtbank constateert een zorgvuldigheidsgebrek omdat het medisch advies, dat relevant was voor de hoorzitting, pas na het gehoor is uitgebracht. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek eiser niet in zijn belangen heeft geschaad, omdat het gehoor op een zorgvuldige manier is uitgevoerd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.23523 en NL25.23524
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 28 april 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 mei 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer Amer als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1977. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is. Hij is in zijn dorp, [plaats 1] , betrapt met zijn vriend. Degene die hen had betrapt, heeft dit aan het hele dorp verteld. Eiser is daarom naar [plaats 2] gevlucht. Ook in [plaats 2] is eisers homoseksualiteit bekend geworden, omdat iemand een telefoongesprek van eiser daarover heeft gehoord. Eiser is daarom in 2019 het land ontvlucht naar Trinidad en Tobago. Na enkele jaren daar is eiser naar Nederland gekomen.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
eisers problemen vanwege zijn seksuele gerichtheid.
4. Verweerder vindt de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar zijn identiteit niet. Eiser heeft namelijk zonder goede reden geen identificerend document overgelegd, nu hij zijn paspoort heeft weggegooid en zijn ID-kaart in Trinidad en Tobago heeft achtergelaten. Verweerder vindt ook niet geloofwaardig dat eiser homoseksueel is. Eiser heeft namelijk niet samenhangend en aannemelijk verklaard over zijn eerdere relaties, zijn onderzoek naar homoseksualiteit en de gebeurtenissen die voor hem reden waren om te vluchten. Eiser heeft daarom geen vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin [2] en hij loopt geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser overlegt allereerst in beroep zijn gebroken Pakistaanse ID-kaart. Daarmee heeft hij zijn identiteit aannemelijk gemaakt. Het gehoor van eiser is daarnaast niet zorgvuldig voorbereid omdat pas na afloop van het nader gehoor een medisch advies is uitgebracht door medTadvies. Uit dat advies blijkt dat voor eiser allerlei beperkingen spelen bij het horen, waar de hoormedewerker nu geen rekening mee heeft kunnen houden. Eisers verklaringen zijn ook ten onrechte als tegenstrijdig beoordeeld en van hem mochten niet meer gedetailleerde verklaringen worden verwacht. Eiser overlegt in beroep ook een steunverklaring van LGBT Asylum Support, die zijn seksuele gerichtheid nader onderbouwt. Verweerder mocht eisers aanvraag tot slot niet afdoen als kennelijk ongegrond en hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod opleggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
De identiteit van eiser
7. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij eisers identiteit niet langer ongeloofwaardig acht, omdat Bureau Documenten eisers identiteitsbewijs heeft onderzocht en echt heeft bevonden. Verweerder heeft zich echter op naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat dit de afwijzing van eisers asielaanvraag niet aantast. De rechtbank zal hieronder ingaan op de andere onderdelen van de gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling en waar relevant het alsnog overgelegde identiteitsbewijs betrekken.
Het medisch advies
8. De grond van eiser dat het medisch advies uitgebracht had moeten worden voordat het nader gehoor plaatsvond, slaagt. Uit het Vreemdelingenbesluit en de relevante Werkinstructie van verweerder blijkt namelijk dat verweerder het medisch advies horen en beslissen in beginsel laat uitbrengen tijdens de rust- en voorbereidingstermijn en dus voordat het nader gehoor plaatsvindt. [4] De rechtbank stelt vast dat het medisch advies van eiser is uitgebracht op 12 mei 2025, dus na het nader gehoor van 8 en 9 mei 2025. Niet is gesteld of gebleken dat eiser niet eerder toestemming had gegeven voor het uitbrengen van het medisch advies of dat de vertraging van het advies anderszins is toe te rekenen aan eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek omdat het nader gehoor heeft plaatsgevonden voordat het medisch advies omtrent horen en beslissen was uitgebracht.
8.1.
De rechtbank ziet aanleiding om het geconstateerde gebrek te passeren, omdat eiser erdoor niet in zijn belangen is geschaad. [5] Allereerst is hiervoor van belang dat het medisch advies slechts enkele dagen na het gehoor is uitgebracht en dat er geen aanwijzingen zijn dat eisers medische toestand op het moment van het gehoor anders was dan bij het uitbrengen van het medisch advies. Uit het medisch advies blijkt dat eiser hoofdpijnklachten ervaart, emotioneel kan reageren wanneer hij zijn asielrelaas vertelt, een wisselende concentratie heeft, vermoeidheidsklachten ervaart, last heeft van opbouw van spanningen en stress, en moeite heeft om exacte data bij gebeurtenissen te plaatsen. Er wordt geadviseerd om eiser voldoende pauzes aan te bieden, korte vragen te stellen, tijd en ruimte te bieden om zijn antwoorden te formuleren, en eiser rustig en invoelend te benaderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gehoor, ondanks dat het medisch advies nog niet was uitgebracht, plaatsgevonden op een manier die past bij eisers medische situatie. Tijdens het aanmeldgehoor en het nader gehoor is uitgebreid met eiser stilgestaan bij zijn medische toestand. [6] Wat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard over zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid komt overeen met het medisch advies. Zo heeft eiser aangegeven dat hij niet lang kan zitten vanwege fysieke klachten, zich sommige dingen niet concreet herinnert, gespannen kan zijn en behoefte heeft aan pauzes. Eiser heeft ook aangegeven dat het gehoor op dat moment plaats kon vinden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het verslag nader gehoor dat verweerder gedurende het gehoor steeds rekening heeft gehouden met de relevante beperkingen. Zo blijkt dat de medewerker eiser regelmatig pauzes heeft aangeboden, de ruimte heeft gegeven om even rond te lopen, korte vragen heeft gesteld en die waar nodig heeft verduidelijkt, en eiser de ruimte heeft gegeven om rustig antwoord te geven. Dit alles is in lijn met de hierboven benoemde adviezen van medTadvies. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voornemen en de beschikking dat ook daarin rekening is gehouden met eisers medische beperkingen en het inmiddels uitgebrachte medisch advies.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers geaardheid op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd niet geloofwaardig heeft gevonden. De rechtbank vindt hierbij allereerst van belang dat verweerder eisers verklaringen over zijn eerdere relaties als oppervlakkig mocht aanmerken. Dit geldt zowel voor de tegenwerping met betrekking tot eisers relatie met [naam 1] als die met [naam 2] . Zo heeft eiser, ondanks de gestelde lange duur van de relaties, niet kunnen vertellen wat voor gevoelens hij had voor beiden en wist eiser de achternaam van [naam 1] en de naam van zijn schoonzus niet. Daar komt bij dat eiser zeer weinig kon vertellen over de LHBTI-gemeenschap in Pakistan en in Nederland. Dit geldt te meer omdat eiser lang in Pakistan heeft gewoond en heeft verklaard dat hij de situatie in Nederland wel van te voren heeft onderzocht. Verweerder mocht opmerkelijk vinden dat eiser, ondanks dat hij zes jaar in Trinidad en Tobago heeft verbleven, geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de LHBTI-gemeenschap daar. Ook dit is meer bevreemdend nu eiser stelt dit onderzoek wel voor Nederland te hebben gedaan. Dat eiser in de beroepsfase een brief van LGBT Asylum Support heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij contact heeft gezocht met die organisatie, doet hier niet aan af. Verweerder heeft immers niet aan eiser tegengeworpen dat hij nu niet in contact staat met LHBTI-organisaties, maar dat hij er bij het gehoor weinig over wist te verklaren ondanks dat hij stelde onderzoek te hebben gedaan. Verweerder mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat de inhoud van de brief niet opweegt tegen eisers tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen.
Kennelijk ongegrond, terugkeerbesluit en inreisverbod
10. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder ook komen tot een kennelijk ongegrondverklaring van eisers aanvraag. Verweerder mocht namelijk aan eiser tegenwerpen dat hij zijn paspoort heeft weggegooid voor vertrek naar Nederland. Dat eiser in de beroepsfase zijn identiteit alsnog heeft onderbouwd met zijn Pakistaanse identiteitskaart, doet hier niet aan af. Verweerder mocht, gelet op hetgeen is overwogen onder 9, ook aan eiser tegenwerpen dat hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft daarom ook terecht een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11.2.
Omdat de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,-. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw 2000.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en Werkinstructie 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure.
5.Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie pagina 3 en 4 van het verslag aanmeldgehoor en pagina 3 en 4 van het verslag nader gehoor.
7.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.