ECLI:NL:RBDHA:2025:13774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL24.16884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag en de beoordeling van relevante elementen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van eiser, die de Centraal-Afrikaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat hij in Nigeria als vluchteling was erkend en daar bescherming kon genieten. Eiser heeft echter betoogd dat hij geen daadwerkelijke toegang heeft tot Nigeria, wat aanleiding gaf tot een nieuwe asielaanvraag op 31 maart 2025. De minister heeft deze aanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, zonder eiser te horen, en stelde dat er geen nieuwe relevante elementen waren.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser voldoende aanwijzingen heeft gepresenteerd die erop wijzen dat zijn toelating tot Nigeria niet vanzelfsprekend is. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de actuele situatie van eiser en zijn feitelijke mogelijkheid van toelating tot Nigeria. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de minister de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser krijgt tevens een proceskostenvergoeding van €1.814,00 toegewezen.

De rechtbank benadrukt dat de hoorplicht van de minister niet zonder meer kan worden genegeerd, vooral niet wanneer nieuwe informatie kan leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van asielaanvragen en de zorgvuldigheidseisen die aan de minister zijn gesteld.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.16884
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. S. Berg).

Inleiding

1. Bij besluit van 4 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet- ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw). Eiser heeft op hiertegen beroep ingesteld.
2. Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroepi, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Cuijpers als tolk en de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit

3. Eiser heeft de Centraal-Afrikaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976. In 2018 is hij vanuit Kameroen naar Nigeria gevlucht. Vervolgens is hij in 2024 naar Europa gereisd. Op 12 oktober 2024 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door de minister op 26 oktober 2024 afgewezen als niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, omdat eiser in Nigeria als vluchteling is erkend en daar bescherming kan genieten. Tevens heeft de minister een terugkeerbesluit naar Nigeria opgelegd en een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft het beroep dat hiertegen is ingesteld ongegrond verklaard en ook het hoger beroep is ongegrond gebleven. Vervolgens is eiser in detentie geplaatst om zijn uitzetting naar Nigeria te mogelijk te maken.
4. Op 31 maart 2025 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend. Hij stelt dat hij geen daadwerkelijke toegang heeft tot Nigeria. Aanleiding hiervoor is het opheffen van de detentiemaatregel op 28 februari 2025. Volgens eiser blijkt uit het daarbij opgemaakte M113-formulier dat er geen redelijk termijn voor uitzetting naar Nigeria bestaat. Volgens eiser betekent dit dat van wedertoelating geen sprake is. De minister heeft ook deze nieuwe aanvraag afgewezen als niet-ontvankelijk, ditmaal op grond van artikel 30a, eerste lid,
aanhef en onder d, Vw, omdat volgens de minister geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen. Het M113-formulier vormt volgens de minister onvoldoende bewijs dat eiser niet zal worden toegelaten tot Nigeria. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat eiser volgens hem onvoldoende inspanningen heeft geleverd om mee te werken aan zijn terugkeer naar Nigeria. Omdat de herhaalde aanvraag niet- ontvankelijk is verklaard, heeft de minister afgezien van het horen van eiser. Het eerder opgelegde terugkeerbesluit blijft van kracht.
Herhaalde asielaanvraag en artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw
5. Eiser voert aan dat het M113-formulier moet worden aangemerkt als een nieuw en relevant element. Daarmee stelt eiser dan ten onrechte is geconcludeerd dat zijn herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024.ii Daaruit volgt volgens eiser dat daadwerkelijke toelating tot het derde land een noodzakelijke voorwaarde is om artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw tegen te werpen. Ook voert eiser aan dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn terugkeer te realiseren, maar dat dit niet is gelukt. Ter onderbouwing heeft hij in beroep vier vertrekverslagen van de DT&V overgelegd, alsmede e-mailcorrespondentie met de Nigeriaanse autoriteiten. Volgens eiser blijkt uit deze stukken, in samenhang met het M113-formulier, dat daadwerkelijke toelating tot Nigeria niet mogelijk is.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de overgelegde stukken voldoende aanwijzingen heeft aangevoerd dat zijn toelating tot Nigeria niet vanzelfsprekend is en dat daarom sprake is van een nieuw en relevant element in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Uit de vertrekverslagen van de DT&V blijkt immers dat zowel de Nigeriaanse autoriteiten als de Nigeriaanse vertegenwoordiging in Nederland hebben laten weten dat eiser niet tot Nigeria zal worden toegelaten, omdat hij niet beschikt over originele documenten en zijn vluchtelingenstatus voor Nigeria is vervallen door zijn vertrek uit dat land. Ook volgt uit de e-mailwisseling tussen de gemachtigde van eiser en de Nigeriaanse ambassade dat zijn vluchtelingenstatus is komen te vervallen omdat hij Nigeria heeft verlaten en daarmee de daaraan verbonden voorwaarden heeft geschonden. Tevens blijkt uit deze stukken dat eiser telefonisch contact gehad en e-mailcorrespondentie gevoerd met de Nigeriaanse autoriteiten, maar desondanks is de conclusie van deze autoriteiten dat hij geen toegang zal krijgen tot Nigeria. De minister heeft deze inspanningen van eiser desgevraagd onvoldoende betrokken in de beoordeling. Al deze informatie roept twijfel op of nog steeds kan worden aangenomen dat eiser in Nigeria bescherming kan genieten als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Omdat deze twijfel de grondslag van de niet- ontvankelijkheidsverklaring raakt, had de minister nader onderzoek moeten doen naar de actuele situatie van eiser en zijn feitelijke mogelijkheid van toelating tot Nigeria. Door dit na te laten en zonder voldoende motivering te volstaan met de stelling dat geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen, heeft de minister het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
7. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat er aanwijzingen zijn dat eiser niet tot Nigeria wordt toegelaten, heeft dit tevens gevolgen voor de hoorplicht van de minister. In paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald dat van horen kan worden afgezien indien uit nieuwe informatie zonder horen kan worden vastgesteld dat deze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure. Nu uit de overgelegde stukken volgt dat die nieuwe informatie juist wel tot een ander oordeel zou kunnen leiden, had de
minister niet zonder meer mogen afzien van het horen van eiser. Verder merkt de rechtbank op dat de vraag of het eerder opgelegde terugkeerbesluit naar Nigeria nog in stand kan blijven, onlosmakelijk samenhangt met het voorgaande. Ook dat zal de minister bij het nemen van een nieuw besluit dienen te betrekken.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding afzonderlijk in te gaan op de ter zitting ingebrachte discussie over de kwalificatie van het geüploade document van 23 juni 2025, aangezien de inhoud gelijk is aan het besluit van 4 april 2025 en het bestreden besluit wordt vernietigd.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande heeft de minister de aanvraag ten onrechte niet- ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van de geconstateerde gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om deze gebreken te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt €1.814,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 4 april 2025;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en
  • veroordeelt de minister tot betaling van €1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Zaak NL24.16885.
ii ECLI:EU:C:2024:838.