In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen als niet-ontvankelijk. Tegen deze afwijzing heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 27 juni 2025, waarbij de verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak, zaaknummer NL24.16884, het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit van de minister vernietigd. Dit betekende dat de minister een nieuw besluit moest nemen, waardoor de verzoeker van rechtswege verblijf kreeg op basis van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Gezien deze uitkomst was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op €907,00, op basis van het Besluit proceskosten voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.