ECLI:NL:RBDHA:2025:13714
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.T.C. Rebergen, had een verzoek ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden. Dit verzoek volgde op een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 4 november 2022 was genomen, waarin het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen noodzaak meer is voor een voorlopige voorziening, aangezien er eerder op 19 mei 2023 al een uitspraak was gedaan in de zaak met nummer NL21.19764, waarin het beroep van verzoekster werd behandeld. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verzoekster geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.