ECLI:NL:RBDHA:2025:13695
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Guinee-Bissause nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de veronderstelling dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot rechtsmiddelen of dat hij daar geen bescherming kan krijgen.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.