ECLI:NL:RBDHA:2025:13646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL23.30108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Azerbeidzjaanse nationaliteit met betrekking tot de geloofwaardigheid van de arrestatie en de zoektocht naar de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Azerbeidzjaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden asiel had aangevraagd, maar dat zijn eerdere aanvragen waren afgewezen, waarna hij in 2013 terugkeerde naar Azerbeidzjan. De eiser heeft verklaard dat hij bij zijn terugkeer werd gearresteerd en gevangen gehouden, en dat hij sindsdien op zoek is naar zijn moeder, die hij niet meer heeft kunnen vinden. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over zijn arrestatie en de omstandigheden rondom zijn zoektocht naar zijn moeder beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de eiser niet zwaarder wegen dan het Nederlands algemeen belang bij het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).

Inleiding en procesverloop

Met het besluit van 24 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op 29 april 2025 heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser, I. Felik als tolk en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, omdat verweerder in het verweerschrift heeft erkend dat sprake is van familieleven tussen eiser en zijn echtgenote. Op de zitting heeft eiser verzocht om schriftelijk te mogen reageren op de door verweerder gemaakte belangenafweging. De rechtbank heeft hem daartoe in de gelegenheid gesteld. Met het bericht van 4 juni 2025 heeft de gemachtigde van eiser echter te kennen gegeven dat eiser afziet van het indienen van een nadere reactie en blijft bij wat ter zitting is aangevoerd. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Asielaanvragen
1.1.
Eiser heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft eerst op 19 januari 2010, samen met zijn moeder (V-nummer eindigend op [nummer] ), asiel aangevraagd in Nederland vanwege politieke problemen. Omdat de aanvragen zijn afgewezen zijn eiser en zijn moeder op 19 februari 2013 teruggekeerd naar Azerbeidzjaan.
1.2.
Eiser heeft op 8 juni 2020 (Dublinprocedure) en 19 maart 2021 opnieuw asiel aangevraagd. Hieraan legt eiser ten grondslag dat hij in 2013 bij zijn terugkeer werd opgepakt toen de Azerbeidzjaanse autoriteiten kopieën van zijn asielrelaas in de tas van zijn moeder hadden gevonden. Eiser heeft verklaard dat hij door de Azerbeidzjaanse autoriteiten tot drieënhalf jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens landverraadactiviteiten. Hij heeft ook verklaard gedurende deze tijd te zijn gemarteld. Na zijn vrijlating in 2016 is eiser op zoek gegaan naar zijn moeder. Dit bleef echter zonder resultaat, ondanks herhaald aandringen van eiser bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Omdat eiser hierover geklaagd heeft bij de autoriteiten werd hij zelfs veroordeeld voor smaad en kreeg hij nog drie maanden gevangenisstraf. Gedurende zijn detentie heeft hij ook tevergeefs geklaagd bij de Azerbeidzjaanse ombudsman en een brief gestuurd aan het presidentiële apparaat. Na zijn vrijlating heeft eiser opnieuw pogingen ondernomen om zijn moeder te vinden. Omdat eiser aangifte heeft gedaan tegen de politie werd hij op een avond aangevallen door politiemannen en meegenomen naar het politiebureau. Daar werd hij mishandeld en voor landverrader uitgemaakt. Om detentie te voorkomen, is hij uiteindelijk via een raam in een wachtkamer op de begane grond naar buiten ontsnapt. Tijdens zijn vlucht kreeg hij van zijn overbuurvrouw telefonisch te horen dat hij niet moest terugkomen, omdat de politie zijn huis had bezocht en drugs had gefabriceerd om hem (opnieuw) te vervolgen. Ook van de vriend van zijn vader heeft hij gehoord dat zijn collega’s zijn opgepakt en verhoord door de politie. Vervolgens is eiser het land uit gevlucht.
Het bestreden besluit
2.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
arrestatie op het vliegveld en gevangenisstraf;
zoektocht moeder en problemen.
2.2.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De arrestatie op het vliegveld en de gevangenisstraf acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder acht ook niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege de zoektocht naar zijn moeder. Er doet zich volgens verweerder daarom geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen. Ook heeft verweerder geen reguliere verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij zijn partner op grond van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Beroepsgronden
3. Volgens eiser heeft verweerder de tweede en derde relevante elementen ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
3.1.
Over het tweede relevante element, de arrestatie op het vliegveld en de gevangenisstraf, stelt eiser dat hij tijdens het vluchten geen tijd had om de documenten met betrekking tot wat hem na terugkeer is overkomen te verzamelen uit zijn huis. De persoon die het huis voor eiser heeft verkocht is niet het type om een gunst te vragen. Hij stelt ook dat hij niet summier, tegenstrijdig of oppervlakkig heeft verklaard over zijn arrestatie op het vliegveld en de gevangenisstraf. Verweerder heeft volgens eiser miskend dat de correcties en aanvullingen kunnen worden gebruikt om verklaringen op te helderen. In de vorige procedure is geloofwaardig geacht dat eiser politiek actief was in Azerbeidzjaan en verweerder miskent dat de vrees van eiser waarover hij in die procedure heeft verklaard, zich bij terugkeer daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bevreemdend is dat de stukken van hun asielprocedure die in de tas van zijn moeder werden aangetroffen tot zijn arrestatie en gevangenschap hebben geleid. Deze stukken hadden betrekking op de politieke activiteiten van eiser en zijn moeder. Politieke oppositie wordt niet geduld, en dat het niet verboden is om asiel aan te vragen is veel te simplistisch. De moeder van eiser is niet door hem, maar door een vrouw genaamd [persoon A] geholpen met het inpakken van haar tas. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er geen dusdanige verschillen zitten in zijn verklaringen en die van zijn moeder (in haar asielprocedure) dat daarmee de gebeurtenissen ongeloofwaardig zouden zijn.
3.2.
Over het derde relevante element, de zoektocht naar zijn moeder en problemen, stelt eiser dat het in Azerbeidzjaan niet de praktijk is om bij een klacht een ontvangstbevestiging te krijgen of om documenten op te vragen bij instanties, zoals een ombudsman. Dit cultuurverschil heeft verweerder onvoldoende meegenomen. Verweerder had dan ook niet van hem mogen verwachten om ten aanzien van zijn zoektocht naar zijn moeder documenten over te leggen. Verder betoogt eiser dat Azerbeidzjaan een corrupt land is, waardoor het niet vreemd is dat hij via een tussenpersoon een paspoort heeft verkregen. Daarnaast wordt hem ten onrechte tegengeworpen dat hij en zijn moeder pas in Nederland contact hebben gekregen en dat zijn ontsnapping uit het politiebureau niet te volgen is. Eiser betoogt al met al dat zijn verklaringen onvoldoende in samenhang zijn betrokken.
3.3.
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM stelt eiser dat de familierechtelijke relatie met zijn vrouw is aangetoond en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
Oordeel van de rechtbank
Geloofwaardigheid arrestatie op het vliegveld en gevangenisstraf
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het tweede relevante element, eisers arrestatie op het vliegveld en gevangenisstraf, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
4.1.
Verweerder heeft in dit kader terecht gesteld dat eiser zijn asielrelaas op het punt van zijn arrestatie, gevangenisstraf en vrijlating niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft verklaard dat deze zijn achtergebleven in zijn huis, dat hij zijn huis heeft verkocht en na zijn vlucht niet meer thuis is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet valt in te zien dat eiser wél in de gelegenheid was om zijn huis via een tussenpersoon te verkopen, maar dat hij niet de documenten kon bemachtigen die daar waren achtergebleven (zie het rapport nader gehoor, p. 12). Dat eiser hieraan niet heeft gedacht of dat de tussenpersoon dat niet regelt en niet het type is dat je om een gunst kan vragen, zoals eiser stelt, vindt de rechtbank hiervoor onvoldoende verklaring. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser maanden voor zijn vertrek in [plaats 1] verbleef en dus de nodige inspanningen kon verrichten. Bovendien mag worden verondersteld dat eiser op de hoogte was van het belang van dergelijke documenten, gezien hij eerder in Nederland asiel had aangevraagd.
4.2.
Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet goed te volgen is dat de documenten van de asielprocedure in Nederland in een tas zijn meegenomen naar Azerbeidzjaan. Ook als iemand anders dan eiser zijn moeder heeft geholpen met het inpakken van haar tas, zoals eiser stelt, blijft dit vreemd. Eiser en zijn moeder wisten dat het gevoelige documenten zijn die tot problemen zouden kunnen leiden. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer 100% verwachtte problemen te zullen ondervinden van de Azerbeidzjaanse autoriteiten (rapport aanvullend gehoor, p. 18). Het is dan ook niet aannemelijk dat niet de nodige zorg is betracht om te voorkomen dat zulke gevoelige documenten in een van hun tassen mee zouden komen naar het land waar zij al problemen verwachtten. Dat zijn moeder al het bewijsmateriaal wilde meenemen, zoals eiser op de zitting heeft verklaard, verklaart naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij zo’n groot – en bekend – risico zou nemen met zulke gevoelige documenten op papier.
4.3.
Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat het verschil in behandeling door de autoriteiten tussen eiser en zijn moeder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Eiser is op basis van dezelfde documenten veroordeeld voor landverraad en kreeg drieënhalf jaar gevangenisstraf, terwijl zijn moeder al snel weer is vrijgelaten. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat in de vorige asielprocedure van eiser niet is gebleken dat (juist) hij in de negatieve belangstelling van de Azerbeidzjaanse autoriteiten staat. Ook werden de documenten in de tas van de moeder van eiser gevonden. Eiser stelt dat hij jonger was en dus interessanter voor de autoriteiten dan zijn (oudere, zieke) moeder. Verweerder heeft in dit kader deugdelijk gemotiveerd dat uit openbare informatie niet is gebleken dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten een dergelijk onderscheid maken. Dat het risico zich desondanks heeft verwezenlijkt, zoals eiser stelt, gaat dus naar het oordeel van de rechtbank niet op.
4.4.
Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser en zijn moeder over de aanhouding op het vliegveld, weliswaar op detailniveau, uiteenlopen. Volgens eiser werden hij en zijn moeder na aankomst meegenomen naar een kamer en kwamen er na een halfuur of een uur wachten drie politiemannen binnen. Twee van hen namen eiser mee, en één van hen nam zijn moeder mee. Zijn moeder zegt echter dat ze naar een kamer geleid werden en dat er na vijf minuten wachten vier politiemannen binnenkwamen. Twee van hen pakten haar zoon, de andere twee pakten haar vast. Eisers moeder heeft ook verklaard dat hen werd gevraagd even te wachten bij de paspoort controle en dat er toen vier mensen naar hen toe kwamen en hen hebben meegenomen, zonder dat zij überhaupt eerst naar een kamer werden geleid. Daarbij verwijst verweerder naar het rapport nader gehoor van 24 april 2015 en het aanvullend gehoor van 2 juni 2015 van eisers moeder. Eiser heeft niet betwist dat de verklaringen tegenstrijdig zijn. Voor zover hij meent dat dit hem niet mag worden aangerekend omdat herinneringen nu eenmaal feilbaar zijn, volgt de rechtbank hem daar niet in.
4.5.
Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gesteld dat de arrestatie op het vliegveld en de daaropvolgende gevangenisstraf ongeloofwaardig zijn. Dat betekent overigens niet dat de rechtbank niet gelooft wat eiser en zijn echtgenote op de zitting hebben verklaard over een tijd die eiser heeft doorgebracht in een gevangenis en dat hij hier nog altijd last van heeft. De rechtbank kan alleen, om de redenen die hiervoor zijn overwogen, niet meegaan in de omstandigheden die daartoe volgens eiser hebben geleid.
Geloofwaardigheid zoektocht moeder en problemen
5. Ook de zoektocht van eiser naar zijn moeder en de problemen als gevolg daarvan met de politie, het derde relevante element, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.1.
Eiser heeft ook op dit punt geen documenten overgelegd die zijn verklaringen onderbouwen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser bijvoorbeeld van de ombudsman een bevestiging van ontvangst van zijn klacht had kunnen verkrijgen (of later kunnen opvragen). Ook stelt eiser dat hij een brief aan het presidentiële apparaat heeft gestuurd en meermaals contact heeft gehad met de politie. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen in bureaucratie en het cultuurverschil tussen Nederland en Azerbeidzjan. Eiser heeft ook geen inspanningen geleverd om aan deze documenten te komen, ook niet tijdens zijn verblijf in Nederland. Dit mocht wel van hem worden verwacht.
5.2.
Uit eisers verklaringen volgt verder dat zijn moeder tijdens zijn detentie in Azerbeidzjan verbleef bij haar zus, de tante van eiser, en dat zij daarna het land heeft verlaten. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser in zijn zoektocht geen navraag heeft gedaan bij zijn tante. De verklaring van eiser dat hij geen contact meer zou hebben met die tak van de familie, doet hier niet aan af. Hij heeft immers verklaard dat hij iedereen heeft benaderd – waaronder vrienden, familieleden en kennissen – om informatie over zijn moeder in te winnen. Zelfs zou hij, uit wanhoop, herhaaldelijk de Azerbeidzjaanse politie om hulp hebben gevraagd, ondanks het risico op problemen voor zichzelf. Verweerder heeft het bovendien niet ten onrechte ongerijmd geacht dat eisers moeder geen enkele poging zou hebben gedaan – bijvoorbeeld via de tante of een telefonisch bericht – om contact met hem op te nemen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiser niets van zijn moeder zou hebben vernomen.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn woning – die volgens zijn verklaring door de Azerbeidzjaanse politie als ‘crime scene’ werd beschouwd – via een tussenpersoon heeft kunnen verkopen, terwijl hij zelf nog in Azerbeidzjan ondergedoken zat. Eiser had dit bijvoorbeeld kunnen onderbouwen door documenten met betrekking tot de verkoop te overleggen. Eiser stelt dat verweerder zijn standpunt enkel baseert op het ontbreken van documenten, maar verweerder heeft hierbij ook zijn verklaringen betrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen, althans de aannemelijkheid van zijn vrees, dat hij op basis van een enkele mededeling van de buurvrouw heeft besloten te vluchten en niet meer terug te keren naar zijn huis. Ook hier geldt dat eiser documenten had kunnen proberen te verkrijgen terwijl hij in [plaats 1] verbleef waarmee hij uitsluitsel had kunnen verkrijgen over zijn strafrechtelijke positie en de ernst van de gestelde vervolging.
5.4.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser door de politie is opgepakt en opgesloten in een (wacht)kamer met een open raam waardoor hij op relatief eenvoudige wijze kon ontsnappen. Verweerder heeft ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser vervolgens onopgemerkt het terrein van het politiebureau kon verlaten door over een circa twee meter hoog metalen hek te klimmen (vgl. het rapport aanvullend gehoor, p. 18 en 24), en naar zijn auto kon vluchten zonder te worden gezien. De toelichting van eiser dat het donker was, dat hij niet kan verklaren waarom de politie niet beter oplette, en dat het gebouw van buitenaf niet zwaar bewaakt was, maken zijn verklaringen niet voldoende aannemelijk.
5.5.
Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het feit dat het tweede relevante element ongeloofwaardig is bevonden ook afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het derde relevante element. De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van eiser dat dit veel te kort door de bocht is, omdat verweerder daarnaast ook bovengenoemde tegenwerpingen heeft gedaan met betrekking tot het derde relevante element.
5.6.
De hiervoor besproken argumenten van verweerder kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie al dragen dat verweerder het tweede en het derde relevante element ongeloofwaardig niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank hoeft daarom de andere beroepsgronden van eiser niet meer te bespreken.
5.7.
De beroepsgronden slagen niet. Eisers asielaanvraag is terecht afgewezen.
Artikel 8 van het EVRM
6. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder redenen had moeten zien voor het toekennen van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM vanwege zijn relatie met zijn Nederlandse echtgenote. In het bestreden besluit heeft verweerder geen familieleven tussen eiser en zijn echtgenote aangenomen. In de beroepsfase wel. De afweging van het belang van eiser bij uitoefening van zijn familieleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid heeft verweerder echter in het nadeel van eiser laten uitvallen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij acht het onlogisch dat hij eerst naar het buitenland zou moeten reizen om van daaruit een reguliere aanvraag in te dienen, temeer omdat hij stelt een hechte relatie met zijn echtgenote in Nederland te onderhouden.
6.1.
Bij de belangenafweging in het kader van recht op respect voor het privé- en gezinsleven moet een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en zijn familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Dit volgt uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld de zaken
Jeunesse tegen Nederlandvan 3 oktober 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810) en
El Ghatet tegen Zwitserlandvan 8 november 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110). Bij deze belangenafweging is de vraag relevant of sprake is van een objectieve belemmering om gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. Uit deze rechtspraak volgt verder dat niet alleen van belang is of objectieve belemmeringen aan vestiging in het land van herkomst in de weg staan, maar ook of vestiging in dat land ‘a certain degree of hardship’ (een subjectieve belemmering) met zich brengt. Verder volgt uit het arrest van het EHRM in de hiervoor genoemde zaak
Jeunesse tegen Nederlanddat in het geval het gezinsleven en privéleven zijn ontstaan en geïntensiveerd in een gastland waar de vreemdeling geen dan wel een precair verblijfsrecht had, uitzetting van die vreemdeling slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
6.2.
Verweerder heeft de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Daarbij is het volgende van belang. Eiser heeft in Nederland nooit een verblijfsvergunning gehad. Het gaat hier dus om een eerste toelating. Eiser is in Nederland familieleven gaan uitoefenen met zijn echtgenote terwijl hij met een onzeker verblijfsrecht in Nederland verbleef. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij hiermee voor een voldongen feit is gesteld, en dat de gevolgen van deze bewuste keuze om familieleven in Nederland te gaan uitoefenen terwijl eisers verblijfsrecht onzeker was in overwegende mate voor rekening en risico komen van eiser en zijn echtgenote. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat hij in Nederland werk heeft, zijn inburgeringsexamen heeft gehaald en hier vrijwilligerswerk heeft gedaan. In het voordeel van de Nederlandse staat heeft verweerder meegewogen dat de staat belang heeft bij het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen, zoals het voldoen aan het mvv-vereiste. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn mvv onmogelijk kan ophalen in Azerbeidzjan, maar hierin ziet de rechtbank geen belemmering. Eisers asielrelaas is niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat de mvv in Tbilisi, Georgië zou moeten worden opgehaald. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve of subjectieve belemmeringen zijn om het familieleven in Azerbeidzjan voort te zetten, nu eisers asielaanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn echtgenote de feitelijke invulling die zij aan hun relatie geven niet hebben onderbouwd, en dat ook niet is gebleken dat er sprake is van een uitzonderlijk hechte band met Nederland die terugkeer naar Azerbeidzjan onredelijk zou maken (vergelijk hoofdstuk 9 van de Werkinstructie 2020/16). Voor zover eiser en zijn echtgenote wijzen op hun maatschappelijke verbondenheid in [plaats 2] en eisers banden met Nederland – waaronder zijn beheersing van de taal en werk – heeft verweerder dat niet ten onrechte van minder gewicht geacht. Ten aanzien van de binding met het land van herkomst is namelijk ook gebleken dat eiser het overgrote deel van zijn leven in Azerbeidzjan heeft gewoond en bekend is met de taal en de cultuur.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eiser bij uitoefening van zijn familieleven met zijn echtgenote in Nederland minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiser in Nederland. Verweerder heeft terecht gesteld dat uitzetting van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Uitkomst
7. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen. Ook heeft verweerder geen redenen hoeven zien voor het toekennen van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Het beroep is dus ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.